nummer: 12/3284/GV
betreft: [klager] datum: 20 december 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.J.J. Hendrikse, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 11 oktober 2012 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. H.J.J. Hendrikse, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Zowel van de in de beslissing genoemde kennisgeving mogelijkheid tot vertrek van de Dienst terugkeer en vertrek van de IND als van de aanvraag voor strafonderbreking om het vertrek uit Nederland te
realiseren, is niets gebleken. Tijdens een hoorzitting op 10 oktober 2012 is door de IND geen gewag gemaakt van het feit dat strafonderbreking zal worden aangevraagd. Volgens de vertegenwoordiger van de IND hoefde klager zich tijdens het verlof niet te
houden aan een meldplicht bij de Vreemdelingenpolitie. Aangezien niet vaststaat dat er sprake is van een verzoek om strafonderbreking, valt klager niet onder het regime van de IND en is het de Staatssecretaris die voorwaarden zal moeten verbinden aan
het verlof. Reeds eerder heeft de beroepscommissie de afwijzing van het verlof als onredelijk en onbillijk aangemerkt. Klager verzoekt om een schadevergoeding van € 150,= per dag met ingang van de datum waarop klager voor het eerst om verlof heeft
gevraagd.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Naar aanleiding van de uitspraak van beroepscommissie van 20 september 2012 met nummer 12/2691/GV is op 2 oktober 2012 positief beslist op het verzoek om algemeen verlof.
Enkele
dagen later ontving de p.i. Lelystad bericht van de Dienst terugkeer en vertrek, waaruit onder meer bleek dat klager geen rechtmatige verblijfsstatus heeft in Nederland. Op basis van dit document is een nieuwe beslissing genomen en de verlofaanvraag
afgewezen. Het staat onomstotelijk vast dat klager geen rechtmatige verblijfsstatus heeft in Nederland en als zodanig niet in aanmerking dient te komen voor verlof.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens verkrachting. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 15 februari 2013.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.
In haar uitspraak van 20 september 2012 met kenmerk 12/2691/GV heeft de beroepscommissie het beroep van klager tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor algemeen verlof gegrond verklaard en de Staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.
Op 2 oktober 2012 heeft de Staatssecretaris een nieuwe beslissing genomen waarbij het verzoek om algemeen verlof is toegewezen. Op 11 oktober 2012 heeft de Staatssecretaris – naar de beroepscommissie begrijpt op grond van artikel 18 van de Regeling
tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) - de beslissing van 2 oktober 2012 op grond van gewijzigde omstandigheden ingetrokken en het verzoek om algemeen verlof andermaal afgewezen. Het beroep richt zich tegen deze nieuwe beslissing.
In vorenbedoelde uitspraak van 20 september 2012 heeft de beroepscommissie gewezen op de speciale en restrictieve bepalingen die omtrent vreemdelingen in de Regeling zijn opgenomen. Niet het door de Staatssecretaris gestelde onrechtmatig verblijf van
een vreemdeling, doch de (procedure van) ongewenstverklaring vormt gelet op artikel 4 onder l. van de Regeling grond voor afwijzing van een verlofaanvraag. Gebleken is dat er ten aanzien van klager geen sprake is van een ongewenstverklaring noch van
een
procedure die tot een ongewenstverklaring moet leiden.
De beroepscommissie voegt hieraan toe dat artikel 4 van de Regeling ook inhoudt (onder l.) dat het verlof wordt geweigerd aan een gedetineerde van wie vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet. De beroepscommissie overweegt dat uit de
stukken
in deze procedure niet kan worden afgeleid dat nu vaststaat dat klager na de detentie uitgezet kan of zal worden.
Op grond van artikel 40a van de Regeling kan aan een vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. De strafonderbreking ziet op het vroegtijdig beëindigen van de opgelegde
vrijheidsstraf, mits daadwerkelijk vertrek uit Nederland mogelijk is en gerealiseerd kan worden. Uit de nota van toelichting bij dit artikel begrijpt de beroepscommissie dat de Dienst terugkeer en vertrek de Staatssecretaris adviseert omtrent de
strafonderbreking, waarna de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) beoordeelt of er redenen zijn die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten (Stcrt 11 april 2012, 7141). Bij de stukken bevindt zich een brief van 3 oktober 2012 van de
Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel aan de DJI waarin omtrent klager wordt medegedeeld dat het vertrek kan worden gerealiseerd. Gesteld noch gebleken is dat vervolgens door de Staatssecretaris een beslissing tot strafonderbreking is genomen.
Mitsdien behoudt klager een belang bij algemeen verlof.
Gelet op het vorenstaande moet de beslissing van de Staatssecretaris bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het beroep van klager zal gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal
worden vernietigd. De beroepscommissie volstaat met de vernietiging van de bestreden beslissing, hetgeen betekent dat de rechtsgevolgen van de eerdere beslissing van 2 oktober 2012 weer herleven. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan
kunnen worden gemaakt, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager. Zij merkt hierbij nog op dat de tegemoetkoming niet is bedoeld als een schadevergoeding waarop klager blijkens de aangevoerde
gronden van het beroep wel aanspraak wil maken.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 20 december 2012
secretaris voorzitter