Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2783/TA, 10 december 2012, beroep
Uitspraakdatum:10-12-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/2783/TA

betreft: [klager] datum: 10 december 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 3 september 2012 van de beklagcommissie bij FPC 2landen te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft a de oplegging van een kamerprogramma en b de weigering om klager zijn eigen halal voeding te laten bereiden.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder a en het beklag onder b ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Hetgeen de inrichting in haar brief van 15 augustus 2012 stelt is onwaar en de beoordeling van de beklagcommissie is onjuist.
Ten aanzien van a:
De beklagcommissie vergeet klagers recht als patiënt en de beklagcommissie had klager ontvankelijk moeten verklaren in zijn klacht over het kamerprogramma.
Ten aanzien van b:
De stelling van de inrichting dat er halal kookgerei op de afdelingen beschikbaar is, is onjuist. Als medepatiënten voor de groep koken wordt niet altijd een alternatieve maaltijd aangeboden, indien iemand bepaalde gerechten vanwege zijn religie niet
eet. Het is ook onjuist dat er dan een kant en klare halal maaltijd wordt aangeboden. Klager wil overgeplaatst worden nu hij in de inrichting zijn eigen maaltijden niet kan bereiden.

Het hoofd van de inrichting heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep als volgt toegelicht.
Ten aanzien van a:
Ingevolge artikel 31, tweede lid, Bvt heeft iedere patiënt het recht in totaal tenminste vier uur per dag samen met een of meer patiënten door te brengen. Dit recht wordt niet geschonden.
Ten aanzien b:
Het koken wordt binnen de inrichting gezien als een onderdeel van het gezamenlijk therapeutisch milieu. Klagers klacht gaat niet zozeer over het niet krijgen van een halal maaltijd, maar meer over het feit dat hij iedere dag zelf zijn eigen maaltijd
zou
willen klaarmaken. Klager is van mening dat sommige patiënten niet lekker kunnen koken en dat ze niet overleggen over wat er op het menu staat. Volgens klager wordt op die manier onvoldoende rekening met hem gehouden.
In artikel 42, derde lid, Bvt is neergelegd dat het hoofd van de inrichting zorg draagt dat bij de verstrekking van voeding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst en levensovertuiging van de verpleegde. Dit is verder uitgewerkt in de
circulaire van 15 maart 2002, 5138552/01/DJI, en de inrichting voldoet aan de hierin gestelde eisen. Er bestaat geen wettelijk recht dat verpleegden iedere dag zelf hun eigen maaltijd bereiden.

3. De beoordeling
Ten aanzien van a:
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan niet worden geoordeeld dat bij het opleggen van een kamerprogramma met vier uur uitsluittijd sprake is van afzondering in de zin van de wet. Uit artikel 31, tweede lid, Bvt volgt immers dat bij afzondering
sprake is van insluiting, waarbij een verpleegde juist geen recht heeft op vier uur verblijf onder medeverpleegden.
Niet is gebleken dat het aan klager opgelegde kamerprogramma anderszins een schending van een in de wet- of regelgeving dan wel verdrag neergelegd recht inhoudt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.

Ten aanzien b:
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 10 december 2012

secretaris voorzitter

Naar boven