Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2314/GA, 3 december 2012, beroep
Uitspraakdatum:03-12-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/2314/GA

betreft: [klager] datum: 3 december 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

gericht tegen een uitspraak van 16 juli 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 november 2012, gehouden in de locatie Zuid van de p.i. Arnhem, zijn [...] en [...], respectievelijk plaatsvervangend vestigingsdirecteur en juridisch medewerker bij de p.i. Ter Apel, gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze is opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van drie dagen in verband met onderzoek naar de eigendom van in klagers verblijfsruimte (een meerpersoonscel) aangetroffen contrabande;
b. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, geheel voorwaardelijk, voor het in de verblijfsruimte aanwezig hebben van contrabande.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager daarvoor een financiële tegemoetkoming toegekend van € 30,=

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a;
Bij een grote spitactie is contrabande gevonden in de verblijfsruimte van klager. Het betrof een meerpersoonscel en beide in die cel verblijvende gedetineerden ontkenden dat die contrabande, verdovende middelen en een zelfgebrande Cd, van hen was. Er
was daarom noodzaak voor nader onderzoek naar de eigenaar van de verdovende middelen. Met name moesten de leden van het Interne Bijstandsteam (IBT) worden bevraagd over de plaats waar de verdovende middelen precies waren gevonden. Deze personeelsleden
waren op dat moment niet in de inrichting. Uiteindelijk bleek de directeur dat de contrabande op de tafel in de verblijfsruimte was gevonden en dat de eigenaar daarvan niet kon worden aangewezen.
Ten aanzien van onderdeel b:
De directeur heeft de disciplinaire straf met name opgelegd om aan klager en zijn celgenoot duidelijk te maken dat bezit van verdovende middelen niet is toegestaan en dat daarop een disciplinaire straf staat. Klager en zijn medegedetineerde zijn beiden
gelijkelijk bestraft. Omdat zij inmiddels al drie dagen in afzondering hadden verbleven, heeft de directeur de disciplinaire straf geheel voorwaardelijk opgelegd.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie kan zich niet verenigen met de uitspraak van de beklagrechter en zal die uitspraak daarom in zijn geheel vernietigen.

Ten aanzien van onderdeel a van het beklag geldt dat voldoende aannemelijk is geworden dat in klagers verblijfsruimte, een meerpersoonscel, contrabande waaronder verdovende middelen, is aangetroffen. Naar aanleiding daarvan diende, nu klager en zijn in
de meerpersoonscel verblijvende medegedetineerde ontkenden eigenaar te zijn van die contrabande, nader onderzoek te worden verricht. Gelet daarop kon de directeur in redelijkheid beslissen aan klager (en zijn medegedetineerde) de onderhavige
ordemaatregel op te leggen. Het beklag dient daarom in zoverre alsnog ongegrond te worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag geldt dat, nu het hiervoor vermelde onderzoek geen duidelijkheid heeft opgeleverd over de eigendom van de aangetroffen contrabande, de directeur klager en zijn medegedetineerde in redelijkheid voor het
voorhanden hebben daarvan gelijkelijk verantwoordelijk mocht houden. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de beslissing om aan klager daarvoor de bestreden disciplinaire straf op te leggen – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen –
niet
als onredelijk of onbillijk moet worden aangemerkt. Nu evenwel de mededeling, als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Pbw niet binnen 24 uur na het nemen van die beslissing is uitgereikt, moet worden geoordeeld dat die uitreiking niet onverwijld
is geweest. Gelet daarop dient het beklag – op formele gronden – gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht, nu de bestreden disciplinaire straf niet ten uitvoer is gelegd, geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart onderdeel a van het beklag alsnog ongegrond.
Zij verklaart onderdeel b van het beklag gegrond en stelt vast dat klager géén tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 december 2012

secretaris voorzitter

Naar boven