Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3370/GV, 3 december 2012, beroep
Uitspraakdatum:03-12-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3370/GV

betreft: [klager] datum: 3 december 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 oktober 2012 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking om bij de uitvaartplechtigheid van zijn overleden moeder aanwezig te zijn en om opslag te regelen voor zijn spullen die zijn opgeslagen in het huis van zijn
moeder. Klager verwijst naar artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) op grond waarvan strafonderbreking voor het bijwonen van een uitvaart kan worden verleend. Hierbij geldt niet de voorwaarde dat de nabestaanden
geen bezwaar hebben. Bovendien bestrijdt klager dat zijn familie bezwaar had tegen zijn aanwezigheid bij de uitvaart. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Het negatieve advies van de politie dateert
van 10 juli 2012 en kan daarom geen betrekking hebben op het verzoek om strafonderbreking. Klager verzoekt om zijn beroep gegrond te verklaren en de Staatssecretaris op te dragen een nieuwe beslissing te nemen voor zover hij strafonderbreking heeft
aangevraagd om zijn spullen uit zijn moeders huis te halen. Aangezien de uitvaartplechtigheid van klagers moeder inmiddels al is geweest, verzoekt klager in dat verband om toekenning van een tegemoetkoming.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om strafonderbreking in verband met het overlijden van zijn moeder. Klagers verzoek is afgewezen omdat de directeur van de inrichting aan klager op 25
oktober 2012 al begeleid incidenteel verlof heeft verleend en klager afscheid heeft kunnen nemen van zijn overleden moeder. Verder blijkt uit het advies vrijheden dat hij op 7 juni 2011 na afloop van een verlof niet is teruggekeerd in de inrichting.
Hij
is op 19 februari 2012 weer aangehouden. Bovendien volgt uit het advies vrijheden dat klager op 23 oktober 2012 zijn broer telefonisch heeft bedreigd. Klagers familie heeft aangegeven dat hij niet welkom is bij de uitvaart. Het advies van de politie is
volgens de selectiefunctionaris niet meegewogen in de beslissing.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Zuid te Arnhem heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
Het OM heeft aangegeven akkoord te zijn.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd maar niet in orde bevonden, omdat klager zich eerder (vorig jaar) aan zijn detentie heeft onttrokken en hij begin dit jaar weer is aanhouden op het adres. De politie acht het niet denkbeeldig dat klager
zich
opnieuw aan zijn detentie zal onttrekken.

3. De beoordeling
Klager ondergaat thans een taakstraf vervangende hechtenis wegens het opzettelijk handelen in strijd met de artikelen 285 en 285b van het Wetboek van Strafrecht. Aansluitend dient hij subsidiaire hechtenis te ondergaan van in totaal 9 dagen. De
wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 7 december 2012.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking om op 26 oktober 2012 de uitvaart van zijn overleden moeder bij te wonen en om zijn spullen uit het huis van zijn moeder te halen en elders op te slaan. De uitvaart van klagers moeder heeft inmiddels reeds
plaatsgevonden. Nu klager verzoekt om een financiële tegemoetkoming en hij bovendien nog belang heeft bij strafonderbreking om zijn spullen uit het huis van zijn moeder te halen, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk behandelen. Uit het advies
vrijheden blijkt dat klager zich op 7 juni 2011 na afloop van een verlof heeft ontrokken aan detentie. Hij is op 19 februari 2012 weer aangehouden. Verder blijkt uit het advies vrijheden dat klager op 23 oktober 2012 zijn broer telefonisch heeft
bedreigd. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van het OM, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Daarbij
heeft de beroepscommissie tevens in aanmerking genomen dat onweersproken is dat aan klager op 25 oktober 2012 begeleid incidenteel verlof is verleend en hij derhalve in de gelegenheid is gesteld om afscheid te nemen van zijn overleden moeder. Gelet op
het voorgaande kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, d en f van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 3 december 2012

secretaris voorzitter

Naar boven