Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/3104/GM, 3 december 2012, beroep
Uitspraakdatum:03-12-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/3104/GM

betreft: [klager] datum: 3 december 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 26 september 2012 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 16 november 2012 in de p.i.Amsterdam Over-Amstel te Amsterdam.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij aangegeven daarvan geen gebruik te maken.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. De Schie heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 21 augustus 2012, betreft het niet plaatsen op een éénpersoonscel ondanks infectieziektes zoals schimmel, wratten en een oorontsteking.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft in zijn beroepschrift het volgende aangevoerd.
Klager heeft infectieziektes. Om die reden zou hij niet op een meerpersoonscel mogen verblijven, aangezien hij andere gedetineerden kan besmetten, zoals inmiddels ook gebeurd is.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Het hoofd zorg is met klager in gesprek geweest en dat gaf als resultaat dat klager een contra-indicatie voor
een meerpersoonscel wil. De arts is niet meer werkzaam bij de p.i. De Schie.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 28 van de Pm kan een gedetineerde een beroepschrift indienen tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. Met de inrichtingsarts wordt gelijkgesteld de verpleegkundige dan wel andere hulpverleners die door de inrichtingsarts bij
de zorg aan gedetineerden zijn betrokken.
In het tweede lid van voornoemd artikel wordt aangegeven dat onder medisch handelen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: a. enig handelen in het kader van of nalaten in strijd met de zorg die de in het eerste lid bedoelde personen in die
hoedanigheid behoren te betrachten ten opzichte van de gedetineerde, met betrekking tot wiens gezondheidstoestand zij bijstand verlenen of hun bijstand is ingeroepen; b. enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd
met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

Klager, die meent aan enkele besmettelijke aandoeningen te lijden, kan gelet op vorenstaande niet in zijn beroep worden ontvangen. Immers, het gaat niet om het medisch handelen ten aanzien van hem zelf, maar het vermeend medisch nalaten ten aanzien van
een andere gedetineerde, namelijk zijn celgenoot. Zo er al van enig besmettingsgevaar sprake zou zijn
( hetgeen de commissie in het onderhavige geval onvoldoende aannemelijk acht ) in die zin dat het in het (medisch) belang van een medegedetineerde zou zijn niet met klager op een cel geplaatst te worden, is het aan die betreffende gedetineerde hiervan
melding te maken en eventuele actie te ondernemen. Daarvan is de beroepscommissie niet gebleken.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, dr. ing. C.J. Ruissen en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 3 december 2012

secretaris voorzitter

Naar boven