Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1937/TP en 02/0161/TP, 1 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/1937/TP en 02/161/TP

betreft: [klager] datum: 1 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van twee respectievelijk op 23 oktober 2001 en op 16 januari 2002 bij het secretariaat van de Raadingekomen beroepschriften van

[...], verder te noemen klager,

tegen twee beslissingen van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissingen.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 maart 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam te Amsterdam, is klager -bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J. Schmitz- gehoord. Namens de Minister zijn gehoord deheer [...] en mevrouw [...]. Van het horen is het aangehechte verslag opgemaakt.

1. De inhoud van de bestreden beslissingen
1.1. De Minister heeft bij beslissing d.d. 12 oktober 2001 de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst
a. met ingang van 14 juli 2001 verlengd tot en met 11 oktober 2001 en
b. met ingang van 12 oktober 2001 verlengd tot en met 9 januari 2002.
1.2. De Minister heeft bij beslissing d.d. 8 januari 2002 de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst met ingang van 10 januari 2002 verlengd tot en met 9 april 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 21 december 2000 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 15 januari 2001. Sindsdien heeft hij in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring, laatstelijk in hethuis van bewaring (h.v.b.) Nieuw Vosseveld te Vught.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 21 augustus 2001 besloten tot plaatsing van klager in Hoeve Boschoord te Boschoord. Deze plaatsing was ten tijde van de behandeling van de beroepen ter zitting nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Door en namens klager zijn de beroepen als volgt schriftelijk toegelicht.
Klager is het niet eens met de eerste, tweede en derde verlenging van zijn passantentermijn. Hij wil geholpen worden in een passende omgeving zodat hij weer aan zijn toekomst kan werken. De Minister had in zijn beslissingen moetenoverwegen welke eisen de bescherming van de samenleving tegen de gevaarlijkheid van klager stelt en aan welke eisen de behandeling van klager moet voldoen, gelet op de aard van klagers stoornis. Voorts hadden, om een zo rechtvaardigmogelijke verdeling van de wachttijd onder de passanten te bewerkstelligen, de beslissingen getoetst dienen te worden aan de nadere normen en beoordelingscriteria als vermeld in de Memorie van Toelichting, BC 19 mei 1998, C98/22,Sancties 1998, nr. 43.
De justitieel forensisch psychiater heeft in de over klager uitgebrachte medische verklaringen geconcludeerd dat klager zich distantieert van het delictgedrag zonder dat het gevaar voor recidive is verminderd. Hoewel klagerspsychische conditie in de gevangenis aanzienlijk is verbeterd, is verder verblijf in een gevangenis ongunstig met het oog op de behandelmogelijkheid van zijn stoornis. In verband met klagers zeer lage intelligentieniveau zal eenopening voor behandeling in de loop van de tijd steeds moeilijker te vinden zijn.
De lange wachtduur wordt onredelijk en/of onbillijk geacht. Verzocht wordt om de beroepen gegrond te verklaren en om klager met voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
Ter zitting zijn de beroepen door klager mondeling toegelicht. Namens klager zijn de beroepen mondeling toegelicht overeenkomstig overgelegde pleitnotities, welke bij de stukken zijn gevoegd.
De toelichting houdt - samengevat - het volgende in.
Gevraagd wordt de behandeling van de beroepen onder de kenmerken als hierboven aangegeven te voegen.
Bij het nemen van alle bestreden beslissingen is verzuimd de wettelijke vormvoorschriften in acht te nemen. Daarom wordt gevraagd de beroepen op formele gronden gegrond te verklaren, de beslissingen te vernietigen en eentegemoetkoming toe te kennen.
Ten aanzien van de inhoud van de beslissingen is het volgende opgemerkt.
Klager acht zich al genezen. Zijn delictgedrag raakt steeds verder op de achtergrond. De rechter vindt dat klager behandeling nodig heeft. Klager voegt zich hiernaar. Hij vindt de wachttijd verloren tijd. Hij heeft het idee dat debehandeling kort zal duren en wil zo spoedig mogelijk aan zijn toekomst gaan werken.
Uit de medische verklaringen blijkt ook dat zijn delictgedrag steeds verder naar de achtergrond geraakt. Onder deze omstandigheden wordt behandeling heel moeilijk geacht. Door het verder voortduren van zijn verblijf in een h.v.b.zal zijn behandeling nog moeilijker worden, aldus de forensisch psychiater.
De duur van zijn behandeling zal naar de raadsman verwacht exponentieel toenemen. Daarmee wordt een extra claim op de capaciteit gelegd en nemen de kosten van klagers behandeling toe. Gelet op de verslechtering van debehandelprognose van klager dienen de verlengingen van zijn passantentermijn als onredelijk en onbillijk te worden beschouwd, dienen de beslissingen te worden vernietigd en dient hij bij voorrang in een tbs-inrichting te wordengeplaatst.
Op het moment van de zitting van de beroepscommissie wacht klager al meer dan vijftien maanden op plaatsing. Door de derde verlenging van zijn passantentermijn is het thans in de jurisprudentie van de beroepscommissie gehanteerdeomslagpunt van 12 maanden wachten overschreden. De derde verlenging is ook om die reden onredelijk en onbillijk

Namens de Minister is inzake de beroepen schriftelijk het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van de beslissing onder 1.1.
Het beroep tegen de beslissing tot de eerste (1.1.a.) en tweede verlenging (1.1.b.) van klagers passantentermijn zal formeel gegrond zijn, nu de verlengingsbeslissing niet tijdig aan klager is medegedeeld.
Het beroep tegen deze beslissing zal materieel ongegrond zijn. Ten tijde van het nemen van de beslissing verbleef klager 9 maanden op de individuele begeleidingsafdeling (i.b.a.) van het h.v.b. te Vugt.
Deze wachttijd is niet zodanig lang dat de beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestond geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen daaromtrent ontvangen. Blijkens de overgelegdemedische verklaring d.d. 19 december 2001 is een langer verblijf in een p. i. ongunstig met het oog op de behandeling van klagers pedoseksuele neigingen, maar de forensisch psychiater achtte klagers psychische conditie ten tijde vanhet gesprek met klager op 11 december 2001 niet zodanig dat het verdere verblijf in een penitentiaire inrichting contra geïndiceerd zou zijn.
Ten aanzien van de beslissing onder 1.2.
Het beroep tegen de derde verlenging van de passantentermijn zal formeel gegrond zijn omdat de mededeling van de beslissing op 11 januari 2002, dus niet tijdig, aan klager is uitgereikt.
Het beroep zal materieel gegrond zijn gelet op de duur van klagers passantentermijn ten tijde van het nemen van de beslissing. Deze bedroeg toen twaalf maanden. In verband met deze duur van klagers passantentermijn heeft de Ministerklager bij brief van 8 januari 2002 een aanbod tot financiële tegemoetkoming gedaan. Klager heeft dit aanbod bij brief van 14 januari 2002 aanvaard.
Op de beslissingsdatum had de Minister geen signalen bereikt vanuit het h.v.b. te Vught dat de psychische conditie van klager zodanig was dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een huis van bewaring moest worden aangemerkt.Daarom was er geen aanleiding klager met voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
Ter zitting is hieraan het volgende toegevoegd -zakelijk weergegeven-.
Er is geen bezwaar tegen het voorstel tot gevoegde behandeling van de beide beroepen.
De forensisch psychiater heeft klager naar aanleiding van het tweede beroep wederom bezocht. Aan de psychiater is uit gedragsrapportage van de i.b.a. gebleken dat klagers gedrag de afgelopen periode weinig was veranderd. Het gesprekop 12 februari 2002 van de psychiater met klager heeft geleid tot een advies conform de eerder uitgebrachte voormelde medische verklaring. De psychiater komt tot de volgende conclusie. Klagers psychische conditie wordt niet slechtgeacht. Verblijf in een p.i. is niet contra geïndiceerd, maar met betrekking tot behandeling van zijn pedofiele geaardheid is langer verblijf in een p.i., zeker omdat hij beschikt over een zeer laag intelligentieniveau, niet aan teraden. In de loop van de tijd zal, als regel, een opening voor behandeling steeds moeilijker gevonden kunnen worden.
Uit deze verklaring blijkt naar het oordeel van de Minister niet van een onhoudbare situatie en/of van detentieongeschiktheid van klager. Er is dan ook geen reden om hem met voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

4. De beoordeling
De beroepscommissie zal de beroepen onder de bovenvermelde kenmerken gevoegd behandelen. Aan de orde zijn de beslissingen tot de eerste (1.1.a.), tweede (1.1.b) en derde verlenging (1.2.) van klagers passantentermijn.
.
Klager is op 9 oktober 2001, zijnde niet tijdig, gehoord over de beslissing tot de eerste verlenging van zijn passantentermijn, die op 14 juli 2001 is verstreken.
Bij brief d.d. 12 oktober 2001, derhalve na aanvang van de verlengingstijdvakken, is hij geïnformeerd over de beslissing tot de eerste en tweede verlenging. Klager is niet tijdig, want bij brief d.d. 8 januari 2002, welke aan hem isuitgereikt op 11 januari 2002 , over de beslissing tot de derde verlenging van de passantentermijn geïnformeerd.
Derhalve is niet voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien zijn de beroepen tegen de beslissingen van de Minister tot de drie bestreden verlengingen van depassanten-termijn gegrond en dienen die beslissingen op formele gronden te worden vernietigd.
Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op driemaal € 50,-- , in totaal €. 150,--.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Door de Minister zijn recente capaciteitsgegevens overgelegd. Hieruit is voldoende aannemelijk geworden dat klager als gevolg van het capaciteitstekort nog niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijkgeworden dat de Minister bij zijn beslissingen op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop deterbeschikkingstellingen van tbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een p.i. was op de datum van de beslissing tot de eerste en tweede verlenging van de passantentermijn nog niet zodanig lang dat die beslissing, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een p.i. bedroeg op de datum van de beslissing tot de derde verlenging van de passantentermijn twaalf maanden. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerkingkomende belangen, onredelijk en onbillijk worden geacht

Uit de medische verklaringen d.d. 19 december 2001 en 15 februari 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Den Bosch blijkt dat naarmate klagers detentie langer duurt de behandeling van klagers stoornis steedsmoeilijker zal worden. Ook blijkt daaruit dat de psychische conditie van klager, die in detentie aanzienlijk verbeterd is, ten tijde van het nemen van de bestreden beslissingen niet van dien aard was dat een verder verblijf in eenp.i. contra geïndiceerd was.
Nu uit genoemde medische verklaringen naar het oordeel van de beroepscommissie niet blijkt van detentieongeschiktheid en/of van een voor klager onhoudbare situatie gaat de beroepscommissie er van uit dat er ten tijde van het nemenvan de bestreden beslissingen geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de beslissing d.d. 12 oktober 2001 tot de eerste en tweede verlenging van klagers passantentermijn materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijnwaarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende te worden verlengd van 14 juli 2001 tot en met 11 oktober 2001 en van 12 oktober 2001 tot en met 9 januari 2002. Nu deze bestreden beslissingen op formelegronden dienen te worden vernietigd, zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid onder b, in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de eerste entweede verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van deze bestreden beslissing.

De beroepscommissie is van oordeel, het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, dat het beroep tegen de beslissing d.d. 8 januari 2002 tot de derde verlenging van de passantentermijn gegrond is en dat deze beslissing tevens opmateriële grond dient te worden vernietigd.
Zij zal, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van deze beslissing. De beroepscommissie gaat er daarbij van uit dat klager ten spoedigste daadwerkelijk in Hoeve Boschoord dan wel eenandere tbs-inrichting zal worden geplaatst.

Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing d.d. 8 januari 2002 niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,-- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een p.i. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk isverwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125, -- per maand.
Gesteld en niet weersproken is dat de Minister en klager een vergoeding zijn overeengekomen voor het voortduren van de passantentermijn, met ingang van de dertiende maand.
De voormelde tegemoetkoming dient derhalve alleen voor het meerdere aan klager te worden betaald indien tussen de Minister en klager lagere bedragen zijn overeengekomen.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart de beroepen gegrond op formele gronden en vernietigt de bestreden beslissingen.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 150,--.

Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van de beslissing tot de verlengingen van de passantentermijn, vermeld onder 1.1.a. en 1.1. b, en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moetenzijn geplaatst is verlengd van 14 juli 2001 tot en met 11 oktober 2001 en van 12 oktober 2001 tot en met 9 januari 2002.

Zij verklaart het beroep tegen de beslissing onder 1.2. tevens gegrond op materiële
gronden en bepaalt de aan klager deswege ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 600,-- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een p.i. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in eentbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een p.i. wordt verhoogd met een bedrag van € 125, -- per maand.
Zij verstaat dat deze tegemoetkoming alleen voor het meerdere aan klager wordt uitbetaald indien tussen de Minister en klager lagere bedragen zijn overeengekomen.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.S.l. Donder, voorzitter, prof.dr. N.W. Slot en J.L. Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 1 mei 2002.

secretaris voorzitter

betreft: [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 18 maart 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker,
leden: prof.dr. N.W. Slot en de heer J.L. Brand.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. C.F. Swart-Babbé.

Klager is gehoord met bijstand van zijn raadsman mr. B.J. Schmitz. De raadsman heeft pleitnotities overgelegd, welke bij de stukken zijn gevoegd.
Door en namens klager is -zakelijk en samengevat weergegeven- de volgende toelichting op het beroep gegeven.
Gevraagd wordt de behandeling van de beroepen onder de kenmerken als hierboven aangegeven te voegen.
Bij het nemen van alle bestreden beslissingen is verzuimd de wettelijke vormvoorschriften in acht te nemen. Daarom wordt gevraagd de beroepen op formele gronden gegrond te verklaren, de beslissingen te vernietigen en eentegemoetkoming toe te kennen.
Ten aanzien van de inhoud van de beslissingen is het volgende opgemerkt.
Klager acht zich al genezen. Zijn delictgedrag raakt steeds verder op de achtergrond. De rechter vindt dat klager behandeling nodig heeft. Klager voegt zich hiernaar. Hij vindt de wachttijd verloren tijd. Hij heeft het idee dat debehandeling kort zal duren en wil zo spoedig mogelijk aan zijn toekomst gaan werken.
Uit de medische verklaringen blijkt ook dat zijn delictgedrag steeds verder naar de achtergrond geraakt. Onder deze omstandigheden wordt behandeling heel moeilijk geacht. Door het verder voortduren van zijn verblijf in een h.v.b.zal zijn behandeling nog moeilijker worden, aldus de forensisch psychiater.
De duur van zijn behandeling zal naar de raadsman verwacht exponentieel toenemen. Daarmee wordt een extra claim op de capaciteit gelegd en nemen de kosten van klagers behandeling toe. Gelet op de verslechtering van debehandelprognose van klager dienen de verlengingen van zijn passantentermijn als onredelijk en onbillijk te worden beschouwd, dienen de beslissingen te worden vernietigd en dient hij bij voorrang in een tbs-inrichting te wordengeplaatst.
Op het moment van de zitting van de beroepscommissie wacht klager al meer dan vijftien maanden op plaatsing. Door de derde verlenging van zijn passantentermijn is het thans in de jurisprudentie van de beroepscommissie gehanteerdeomslagpunt van 12 maanden wachten overschreden. De derde verlenging is ook om die reden onredelijk en onbillijk

Namens de Minister van Justitie zijn gehoord de heer [...] en mevrouw [...].

Namens de Minister is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Er is geen bezwaar tegen de voorgestelde gevoegde behandeling van de beide beroepen.
De forensisch psychiater heeft klager naar aanleiding van het tweede beroep wederom bezocht. Aan de psychiater is uit gedragsrapportage van de i.b.a. gebleken dat klagers gedrag de afgelopen periode weinig was veranderd. Het gesprekop 12 februari 2002 van de psychiater met klager heeft geleid tot een advies conform de eerder uitgebrachte voormelde medische verklaring. De psychiater komt tot de volgende conclusie. Klagers psychische conditie wordt niet slechtgeacht. Verblijf in een penitentiaire inrichting (p.i.) is niet contra geïndiceerd, maar met betrekking tot behandeling van zijn pedofiele geaardheid is langer verblijf in een p.i., zeker omdat hij beschikt over een zeer laagintelligentieniveau, niet aan te raden. In de loop van de tijd zal, als regel, een opening voor behandeling steeds moeilijker gevonden kunnen worden.
Uit deze verklaring blijkt naar het oordeel van de Minister niet van een onhoudbare situatie en/of van detentieongeschiktheid van klager. Er is dan ook geen reden om hem met voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

secretaris voorzitter

Naar boven