nummer: 12/2255/GA
betreft: [klager] datum: 23 november 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.A.E. Bunge, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 13 juli 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Grave,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 november 2012, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Grave. Klagers raadsman, mr. R.A.E. Bunge, heeft per brief van 16 oktober 2012 laten
weten
verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Om die reden heeft de raadsman bij brief van 25 oktober 2012 verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met cameraobservatie voor de duur van zeven dagen, wegens het feit dat klager de orde en veiligheid in de inrichting ernstig in gevaar heeft gebracht.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft de orde en veiligheid in de inrichting niet in gevaar gebracht en daarom was het niet nodig klager een ordemaatregel op te leggen.
Uit de beslissing van 5 april 2012 blijkt niet welke concrete feiten en omstandigheden aanleiding zijn geweest voor de oplegging van de maatregel. Klager voert aan dat de ordemaatregel is opgelegd naar aanleiding van een ongelukje. De ordemaatregel had
in ieder geval na twee dagen beëindigd kunnen worden, daar klager zich in de afzonderingscel goed en rustig heeft gedragen. Uit de beslissing blijkt ook niet dat de directeur advies bij een gedragsdeskundige of inrichtingsarts heeft ingewonnen alvorens
hij heeft beslist klager onder cameraobservatie te plaatsen. Klager heeft nooit een gedragsdeskundige gezien. De beslissing leidt aan een motiveringsgebrek en om die reden is de beslissing onredelijk en onbillijk. Klager verzoekt het beroep gegrond te
verklaren en hem een tegemoetkoming toe te kennen.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur kan zich verenigen met de uitspraak van de beklagrechter. Klager kreeg in de p.i. Grave vanwege zijn gedrag een vierpersoonsbenadering
en
was bekend bij de psycholoog. Na het voorval op 5 april 2012, waarvan een verslag is opgemaakt, is klager vanwege zijn gedrag in een afzonderingscel geplaatst. Daarna is hij overgeplaatst naar het PPC van de p.i. Vught. Uit het logboek blijkt dat
klager
op 5 april 2012 in de afzonderingscel is gezien door de medische dienst en de psycholoog. In het logboek is specifiek benoemd dat klager onder cameratoezicht is geplaatst. Tijdens zijn verblijf in afzondering is de vierpersoonsbenadering van klager
gehandhaafd. De noodzaak voor cameratoezicht is elke dag opnieuw bezien.
3. De beoordeling
Klagers raadsman heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en ziet geen aanleiding voor aanhouding van de behandeling van het beroep. Het daartoe
strekkende verzoek wordt daarom afgewezen.
Ten aanzien van de beslissing van de directeur om de bestreden ordemaatregel op te leggen overweegt de beroepscommissie als volgt. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Pbw, in verbinding met artikel 23, eerste lid, onder a, van de Pbw kan de
directeur aan een gedetineerde een ordemaatregel van plaatsing in afzondering opleggen, indien dat noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Uit het schriftelijk verslag van 5 april 2012 blijkt dat
klager vanuit zijn cel op luide wijze naar buiten aan het roepen was en dat hij in zijn cel wild gedrag vertoonde, waarbij het raam van zijn cel kapot is gegaan. Op basis van dit gedrag van klager, in combinatie met het feit dat klager vanwege zijn
ongecontroleerde gedrag reeds op individueel regime verbleef en een vierpersoonsbenadering kreeg, heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen om klager, in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting en in afwachting
van zijn overplaatsing, de ordemaatregel van afzondering op een afzonderingscel, voor de duur van zeven dagen, op te leggen. De beroepscommissie zal het beroep derhalve ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen.
Ten aanzien van de beslissing van de directeur om klager tijdens zijn afzondering onder cameratoezicht te plaatsen overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 24a, eerste lid, van de Pbw kan de directeur, indien dit ter bescherming
van de geestelijke of lichamelijk toestand van de gedetineerde noodzakelijk is, bepalen dat de gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Ingevolge artikel 24a, tweede lid, van de Pbw
dient de directeur alvorens hiertoe te beslissen het advies in te winnen van een gedragskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. Hoewel uit het logboek blijkt dat klager in de afzonderingscel is gezien
door de medische dienst en een psycholoog, is het de beroepscommissie op basis van de stukken en hetgeen de directeur ter zitting heeft aangevoerd onvoldoende aannemelijk geworden dat cameraobservatie noodzakelijk was ter bescherming van de geestelijke
of lichamelijke toestand van klager. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming worden
toegekend van € 10,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover het de oplegging van de ordemaatregel betreft ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover het de toepassing van cameratoezicht betreft gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €
10,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 23 november 2012
secretaris voorzitter