Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2020/TB, 8 november 2012, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/2020/TB

betreft: [klager] datum: 8 november 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 22 juni 2012 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft het verzoek van klager tot overplaatsing naar het FPC Oostvaarderskliniek te Almere afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij is bij besluit van 26 juni 2009 in FPC Dr. S. van Mesdag (hierna: de Van Mesdag) te Groningen geplaatst.
Bij brief van 12 juni 2012 heeft klager verzocht om overplaatsing naar de Oostvaarderskliniek.
De Staatssecretaris heeft dit verzoek bij brief van 22 juni 2012 afgewezen.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Volgens klager is de beslissing niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand gekomen en is geen sprake van een zorgvuldige belangenafweging.
Klager verblijft sinds 2009 in de Van Mesdag. Recent is hij van de afdeling voor intensieve zorg overgeplaatst naar een reguliere behandelafdeling. De behandeling verloopt goed, maar het feit dat klager nauwelijks bezoek kan ontvangen ervaart hij als
zeer belastend. Zijn netwerk is woonachtig in Almere en in verband met de afstand zijn de bezoekmogelijkheden zeer beperkt.
Het aselecte plaatsingsbeleid van de Staatssecretaris is ontwikkeld in een tijd waarin de capaciteit van de tbs-inrichtingen ontoereikend was om alle tbs-gestelden op te nemen. Thans is echter geen sprake meer van een capaciteitstekort in de
inrichtingen. Klager meent dan ook dat het beleid van de Staatssecretaris thans gedateerd is en niet van toepassing in zijn geval. Er is wel degelijk sprake van zwaarwegende behandelinhoudelijke belangen. Sedert klagers plaatsing op een
behandelafdeling
functioneert klager beter en heeft hij weer toekomstperspectief. Steun van zijn netwerk is van groot belang voor zijn behandeling, en de betrokkenheid van zijn familie bij de behandeling zal de voortgang ervan in positieve zin beïnvloeden. Bovendien
wil
klager resocialiseren in de regio Almere, zodat ook in dat opzicht plaatsing naar die regio aangewezen zou zijn.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
De Van Mesdag heeft in reactie op het overplaatsingsverzoek bericht bekend te zijn met klagers wens om dichter bij zijn familie in Almere te willen wonen. Klager was op dat moment volgens zijn behandelaars tevreden met zijn behandeling en verblijf in
de
Van Mesdag. Vanwege de positieve ontwikkeling in klagers behandeling is begeleid verlof aangevraagd; op 13 juli 2012 is een machtiging begeleid verlof afgegeven. Door overplaatsing zou deze machtiging komen te vervallen en zal klager een vertraging in
zijn behandeling oplopen. Overplaatsing naar een andere kliniek is daarmee contrageïndiceerd te achten.

4. De beoordeling
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Uit hetgeen de inrichting naar voren heeft gebracht, hetgeen bevestiging vindt in de recente ervaringen van klager, valt op te maken dat overplaatsing van klager met het oog op zijn behandeling ongewenst is.
De beslissing tot afwijzing van het verzoek van klager tot overplaatsing kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 8 november 2012

secretaris voorzitter

Naar boven