Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/2198/GM, 16 oktober 2012, beroep
Uitspraakdatum:16-10-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/2198/GM

betreft: [klager] datum: 16 oktober 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.P. Visser, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 29 mei 2012 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 september 2012, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klagers raadsman gehoord.
Klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt en is uitgezet, is niet ter zitting verschenen.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Zoetermeer is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 17 april 2012, betreft het onthouden van medicatie die klager buiten detentie wel volgens medisch voorschrift ontving in verband met de bij hem geconstateerde
hepatitis C.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is aangevoerd dat klager van meet af aan gegevens omtrent zijn behandelend arts in Antwerpen heeft doorgegeven, als ook van zijn behandelaars in Rotterdam.
Er is lange tijd getalmd met de behandeling en verstrekking van medicatie, waardoor klager met pijn heeft moeten rondlopen. Klager heeft vernomen dat de reden daarvoor zou zijn geweest dat de behandeling erg duur zou zijn.
Ter zitting heeft klagers raadsman nog aangevoerd dat de duur van klagers detentie te kort zou zijn om de behandeling in te zetten. Er had echter wel een start met de behandeling gemaakt kunnen worden.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Klager heeft nagelaten de naam van het ziekenhuis en de behandelend arts in Antwerpen door te geven. Daarbij
was het strafrestant te kort een Hepatitis C behandeling in detentie op te starten.

3. De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat klager, die lijdt aan Hepatitis C, gevraagd is naar de naam van zijn behandelend arts in Antwerpen. Niet is komen vast te staan dat klager aan dat verzoek op voldoende wijze gehoor heeft
gegeven. Daarbij komt dat het voor een effectieve behandeling van belang is dat iemand met deze aandoening een jaar onder behandeling blijft. In het geval van klager, waarbij het strafrestant korter was dan een jaar, moet het dan, voor de effectiviteit
van de behandeling, zeker zijn dat de behandeling na de detentie zal worden voortgezet. Nu niet met zekerheid gezegd kon worden dat dat het geval zou zijn en overigens een vertraging in de behandeling van enkele maanden geen ernstige gevolgen hoeft te
hebben, is de beroepscommissie, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S. B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, J.G.J. de Boer en L.E.M. Kleipool, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 16 oktober 2012

secretaris voorzitter

Naar boven