nummer: 12/1417/TB
betreft: [klager] datum: 4 oktober 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Polderman, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 26 april 2012 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. R. Polderman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft het verzoek van klager tot overplaatsing naar een behandelafdeling van FPC Veldzicht, subsidiair naar een longstay-voorziening van FPC Veldzicht of anders naar de longstay-voorziening te Zeeland van de Pompestichting
afgewezen.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak op 25 september 1998 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Bij beslissing van 8 september 2004 is klager
overgeplaatst naar het FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen.
Bij beslissing van 4 november 2005 is klager geplaatst in de longstayvoorziening van FPC Veldzicht. Bij beslissing van 29 december 2009 is klager overgeplaatst naar de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught.
Vervolgens is klager op 7 september 2011 gezien door de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) en is op dezelfde datum door de LAP geconcludeerd dat heropname in een inrichting voor een op verandering gerichte behandeling niet zinvol is.
De Staatssecretaris heeft op 19 september 2011 beslist tot voortzetting van klagers verblijf in de longstayvoorziening. Het tegen deze beslissing ingestelde beroep is op 20 februari 2012 , 11/3101/TB, door de beroepscommissie ongegrond verklaard.
3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager stelt zich op het standpunt dat de Pompestichting sinds een aantal jaren een verkeerde behandelfocus heeft gehanteerd. Dit heeft geleid tot een voortdurende strijd tussen de kliniek en klager. Een en ander is niet bevorderlijk voor de kwaliteit
van leven van klager. Klager heeft hepatitis C en hij heeft daarvoor gedurende een half jaar een kuur gevolgd. Hij is daar doodziek van geworden. Uit navraag bij de medische dienst blijkt volgens klager dat het een verkeerde kuur was en dat klager een
kuur van een jaar nodig heeft. De verzorging en begeleiding in de Pompestichting schiet te kort en klager wil gedurende tenminste een jaar naar een andere kliniek. Namens klager wordt om een mondelinge behandeling verzocht, gelet op het grote belang
van
klager.
Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Sinds het recent uitgevoerde onderzoek in het kader van de herbeoordeling van klagers longstaystatus hebben zich geen wezenlijke veranderingen voorgedaan, die overplaatsing naar een behandelafdeling zouden rechtvaardigen. Klagers problematiek is
volgens
de Pompestichting niet veranderd en handhaving van zijn longstaystatus is derhalve geïndiceerd.
Gelet op klagers behandelgeschiedenis is overplaatsing naar een longstayvoorziening van FPC Veldzicht niet opportuun. Klager is immers vanwege een in die longstayvoorziening ontstane behandelimpasse overgeplaatst naar de longstayvoorziening van de
Pompestichting.
Voor zover het beroep ziet op het meer subsidiaire verzoek tot plaatsing in de longstayvoorziening te Zeeland, dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit betreft een interne overplaatsing, die niet vatbaar is voor beroep.
De Pompestichting heeft bericht dat klager overplaatsing probeert af te dwingen door aan te geven dat hij zich niet langer laat behandelen voor zijn hepatitis C voordat hij is overgeplaatst naar een andere setting. De Pompestichting heeft aangegeven
dat
zij zich blijven inzetten op samenwerking in plaats van strijd, wat voor klager, gezien zijn problematiek, moeilijk zal zijn. Ervaringen gedurende het tbs-verloop, zoals duidelijk wordt uit het dossier van klager, duiden op een zich herhalend patroon
van strijd, wat met overplaatsing niet lijkt te worden opgelost.
4. De beoordeling
Namens klager is verzocht om een mondelinge behandeling van het beroep, gelet op het grote belang van klager. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu een verdere onderbouwing daarvoor ontbreekt. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om
op het beroep te beslissen.
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
In haar uitspraak van 20 februari 2012, 11/3101/TB, heeft de beroepscommissie overwogen dat er geen therapeutische behandelmogelijkheden worden gezien en dat de plaatsing op een longstayafdeling noodzakelijk wordt geacht om de orde en veiligheid binnen
de maatschappij te waarborgen.
In het kader van de herbeoordeling van klagers longstaystatus heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) in haar advies van 7 september 2011 met betrekking tot de behandelprognose het volgende gesteld: er bestaat met klager geen
overeenstemming over zijn problematiek; hij overschat zichzelf en hij kan zijn toekomstperspectief niet accepteren. Vanwege zijn geringe probleembesef en inzicht zal hij naar verwachting niet meewerken aan de geboden behandelmethoden. De kliniek ziet
vooralsnog geen redenen om de longstaystatus op te heffen. Indien door het behandelteam positieve vorderingen worden geconstateerd ten opzichte van de behandeldoelen en/of de behandelmotivatie, die klager over een langere tijd weet vast te houden, dan
zou op termijn een advies tot opheffing van de longstaystatus tot de mogelijkheden kunnen behoren. De LAP concludeert dat de op verandering gericht behandelingsprognose ongunstig is.
Sinds deze herbeoordeling hebben zich geen wezenlijke veranderingen voorgedaan, die overplaatsing naar een behandelafdeling zouden rechtvaardigen.
De beslissing tot afwijzing van het verzoek van klager tot overplaatsing naar een behandelafdeling of naar een longstayvoorziening van FPC Veldzicht kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Voor wat betreft de afwijzing van klagers verzoek om overplaatsing naar de longstayvoorziening van de Pompestichting te Zeeland overweegt de beroepscommissie dat dit een interne overplaatsing betreft (van Vught naar Zeeland) en geen beslissing van de
Staatssecretaris waartegen op grond van het bepaalde in artikel 69 van de Bvt beroep kan worden ingediend. De beroepscommissie kan klager derhalve niet in dit onderdeel van het beroep ontvangen.
Voor zover het beroep is gericht tegen het tekortschieten van de medische zorg in De Pompestichting overweegt de beroepscommissie dat ingevolge artikel 56, eerste lid onder e, Bvt tegen een vermeende schending van een wettelijk recht beklag open staat.
Dat beklag wordt allereerst door de beklagcommissie behandeld. Klager kan niet met voorbijgaan van de beklagcommissie in zijn beroep worden ontvangen.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot overplaatsing naar een behandelafdeling of naar een longstayvoorziening van FPC Veldzicht ongegrond en verklaart klager voor het overige niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 4 oktober 2012
secretaris voorzitter