nummer: 12/2691/GV
betreft: [klager] datum: 20 september 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.J.J. Hendrikse, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 22 augustus 2012 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. H.J.J. Hendrikse, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Niet gebleken is dat klager thans in een procedure tot ongewenstverklaring zit. De bestreden beslissing is derhalve onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd. In de brief van 11 juli 2012 van de IND is
medegedeeld dat het voornemen bestaat tot intrekking van de verblijfsvergunning, de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en het opleggen van een inreisverbod. Het voornemen tot ongewenstverklaring
wordt in deze brief niet genoemd. Bovendien blijkt uit de brief van de IND dat het voornemen geen direct rechtsgevolg heeft. Het voornemen kan dan ook niet worden aangewend ter onderbouwing van de afwijzing van het verzoek om algemeen verlof. Klager
heeft een zienswijze ingebracht en zal in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Het staat derhalve op geen enkele wijze vast dat het het voornemen ook tot een intrekking van de verblijfsvergunning zal leiden. Klager dient voor de derde maal
beroep in tegen de afwijzende beslissing. De opdracht na de laatste gegrondverklaring om terstond een nieuwe beslissing te nemen is niet gevolgd, waardoor klagers belangen zijn geschonden. Klager verzoekt om een schadevergoeding van € 150,= per dag te
rekenen vanaf 6 augustus 2012 tot de datum waarop de beroepscommissie op onderhavig beroep zal hebben beslist.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op 11 juli 2012 is aan klager een document betekend waaruit blijkt dat de IND voornemens is klagers verblijfsvergunning in te trekken en de aanvraag tot verlenging van de
verblijfsvergunning af te wijzen. Dit betekent dat klager in een procedure zit tot ongewenstverklaring. De kans op ontrekking is daarmee hoog.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek, wegens verkrachting. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 15 februari 2013.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.
In haar uitspraak van 6 augustus 2012 met kenmerk 12/1987/GV heeft de beroepscommissie het beroep van klager tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor algemeen verlof gegrond verklaard en de Staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.
Op
22 augustus 2012 heeft de Staatssecretaris een nieuwe beslissing genomen waarbij het verzoek om algemeen verlof wederom is afgewezen. Bij de stukken bevindt zich thans een document van de IND d.d. 11 juli 2012 waarin mededeling wordt gedaan van het
voornemen van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tot intrekking van klagers verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, onder b van de Vreemdelingenwet (Vw) met terugwerkende kracht tot 27 juni 2011,
alsmede
het voornemen tot afwijzing van zijn verzoek om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van artikel 34 Vw en het opleggen van een inreisverbod op grond van artikel 66a Vw. Aanleiding voor deze beslissing vormt klagers veroordeling tot een
gevangenisstraf, die hij thans uitzit, en op grond daarvan de gevaarlijkheid van klager voor de openbare orde en nationale veiligheid.
Anders dan de Staatssecretaris meent, kan naar het oordeel van de beroepscommissie vorenstaande procedure voor de toepassing van de weigeringsgronden van artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting niet gelijkgesteld worden met de
procedure van ongewenstverklaring ex artikel 67 Vw. Op grond van dit artikel kan een vreemdeling onder meer ongewenst worden verklaard indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een
gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd. Uit de stukken is niet gebleken dat sprake is van een (in gang gezette) procedure voor ongewenstverklaring. De stelling van de
Staatssecretaris dat sprake is van een gevaar op ontrekking aan detentie, dat op grond van artikel 4, aanhef en onder a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) een grond kan vormen de verlofaanvraag te weigeren, blijkt
onvoldoende uit de stukken. Gelet hierop en de speciale en restrictieve bepalingen die ten aanzien van vreemdelingen in de Regeling zijn opgenomen, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris bij afweging van alle in
aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd en de Staatssecretaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen
met inachtneming van deze uitspraak en binnen een termijn van een week na ontvangst van deze uitspraak. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing nog ongedaan kunnen worden gemaakt, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van
een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie en binnen een termijn van een week na ontvangst van deze uitspraak.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 20 september 2012
secretaris voorzitter