Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0223/GM, 3 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/223/GM

betreft: [klager] datum: 3 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 25 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de Stadsgevangenis te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 17 januari 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 april 2002, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de Stadsgevangenis is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 13 december 2001, betreft de afbouw van diazepam.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Hij gebruikt al jaren medicatie tegen spanningen. Zijn huisarts is hiervan op de hoogte. Klager is het niet eens met de afbouw van de medicatie, te meer nu hij extra gespannen is vanwege de medische gesteldheid van zijn vader.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen:
Tijdens het intakegesprek heeft klager aangegeven Diazepam 2dd 10 mgr en Temazepam 20 mgr AN te gebruiken. Tijdens het intake gesprek is met gedetineerde volgens protocol de afspraak gemaakt dat hij zou afbouwen met zijn Diazepam endat zijn Temazepam zou worden vervangen door het veel minder schadelijke Melatonine Dit is dan ook geheel volgens de afspraak gebeurd. Op 14 december 2001 gaf gedetineerde aan bezwaar te hebben tegen deze afbouw. Als reden gaf hijop dat hij erg veel spanningen had omdat hij pas 3 maanden getrouwd was en omdat zijn vader stervende zou zijn. Dit was op zich een gelegitimeerde reden om de afbouw te heroverwegen. Echter uit papieren van de huisarts van de vadervan de gedetineerde bleek dat diens vader wel ernstig ziek was, maar niet stervende. Desondanks heeft de huisarts gemeend om in overleg met de psychiater hem tegemoet te treden door hem tegen de spanningen Melleril voor teschrijven. Deze medicatie is echter op 04 januari 2002 op eigen verzoek weer gestopt.

3. De beoordeling
De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat de afbouw van de klager eerder voorgeschreven Diazepam heeft plaatsgevonden overeenkomstig het in de inrichting geldende protocol. Voorts heeft de inrichtingsarts, inoverleg met de psychiater, aan klager nog aanvullend Melleril voorgeschreven vanwege de spanningsvolle situatie rond zijn vader.
Op grond van het voorgaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als handelen in strijd met de in artikel 28 PM neergelegde norm. Het beroep is derhalveongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid mr. I. Lispet, secretaris, op 3 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven