Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0106/GM, 3 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/106/GM

betreft: [klager] datum: 3 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (PM) heeft kennis genomen van een op 8 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan unit 1 Verslaafden Begeleidingsafdeling te ‘s-Gravenhage,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 27 december 2001 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie heeft zitting gehouden op 18 april 2002, in de p.i. Amsterdam te Amsterdam.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De inrichtingsarts verbonden aan aan unit 1 Verslaafden Begeleidingsafdeling is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 16 november 2001, betreft het niet uitreiken van klagers medicatie op 14 november 2001.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd:
Door de psychiater is aan klager een medicatiekuur van drie dagen voorgeschreven. Deze medicatie zou klager op 13, 14 en 15 november 2001 uitgereikt krijgen.
Op 14 november 2001 heeft klager echter zijn medicatie niet gekregen. Daarop heeft een dienstdoend piw-er op klagers verzoek contact opgenomen met de medische dienst. De medische dienst gaf aan er vanuit te gaan dat klager zijnmedicatie wel gekregen had.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit luidt als volgt:
De psychiater had voor 13, 14 en 15 november 2002 medicatie voorgeschreven. Op de 15e november sprak klager de medische dienst aan met de mededeling dat hij de dag ervoor zijn medicatie niet had gekregen. Dit is echter voor demedische dienst en de psychiater niet meer te controleren.
Daarop is een nieuwe afspraak met de psychiater gemaakt.

3. De beoordeling
De beroepscommissie gaat er voor wat betreft de ontvankelijkheid, nu uit de stukken niet van een andere situatie is gebleken, van uit dat de medicatie door de medische dienst aan klager zou worden uitgereikt.
Klager stelt zich op het standpunt dat hem op 14 november 2001 geen medicatie is uitgereikt, hetgeen door de medische dienst onvoldoende is weersproken. Deze dienst stelt zich enkel op het standpunt dat de medicatie wel uitgereiktmoet zijn, maar geeft daarbij aan niet over enige vorm van registratie te beschikken om deze stellingname te staven.
Uit het oogpunt van zorgverlening is een dergelijke controlevorm minstgenomen wenselijk te achten en in het licht van de hoervoor geschetste omstandigheden acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager op de betreffende dag zijnmedicatie niet uitgereikt heeft gekregen. Het beroep zal mitsdien gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht geen termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid mr. I. Lispet, secretaris, op 3 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven