nummer: 12/1342/GM
betreft: [klager] datum: 6 september 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Rotterdam, locatie De Schie te Rotterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 18 april 2012 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 21 augustus 2012, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager, bijgestaan door zijn raadsman [...], gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Rotterdam, locatie De Schie, is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 28 december 2011, door de medisch adviseur ontvangen op 22 maart 2012, betreft de niet adequate behandeling aan klagers linkerknie.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Op 22 september 2011 is klager aan zijn linkerknie geopereerd. Bij terugkomst in de locatie De Schie was er geen hulp, noch waren er hulpmiddelen, om klager terug te brengen
naar
zijn afdeling. Op 28 september 2011 is klager gezien door de medische dienst en zijn hem krukken verstrekt, echter deze waren van plastic. Op 30 september 2011 heeft klager zelf de hechtingen verwijderd omdat ze aan het ontsteken waren en klager dacht
dat ze er na acht dagen uit moesten. Op 6 oktober 2011 werd klager naar het ziekenhuis vervoerd en bleek er geen afspraak te zijn. Op 7 oktober 2011 moest klager naar de fysiotherapeut en de arts, maar werd hij niet opgeroepen door de arts. Op 11
oktober 2011 was klager bij de arts. Op 2 november 2011 wederom vanwege vocht in zijn knie. Op 3 november 2011 was klager weer bij de arts voor een brace, maar dat diende in overleg met de fysiotherapeut te geschieden. Op 15 november 2011 dient klager
weer een verzoekbriefje in vanwege de het vocht in zijn knie. Op 17 november 2011 komt hij bij de arts en die geeft aan dat klager spoedig naar het ziekenhuis zal gaan. Op 18 november 2011 verneemt klager dat de verwijsbrief de dag er voor pas
geschreven blijkt te zijn, terwijl klager er al vijf weken eerder om gevraagd had.
Op 1 december 2011 dient klager weer een verzoekbriefje in en op 2 december 2011 verneemt hij dat hij op de lijst van de arts in het ziekenhuis staat. Op 20 december 2011 vraagt hij een p.i.w.-er hoe lang het nog gaat duren en krijgt hij te horen dat
hij op 15 december 2011 naar het ziekenhuis had moeten zijn geweest. Op 28 december 2011 vraagt klager, in overleg met zijn afdelingshoofd, om bemiddeling. Eerst op 13 maart 2012 wordt het doorgestuurd naar de medisch adviseur.
Er is sprake van een opeenstapeling van slordigheden en fouten. Er is geen sprake van een adequate begeleiding van klager. Er zijn geen afspraken gemaakt. Klagers knie is nog steeds niet hersteld.
De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Er zijn op 11 en 18 februari 2012 bemiddelingsgesprekken met klager gevoerd. De indruk was dat daarmee de
medische klachten waren opgelost. De klacht omtrent het niet doorgaan van het transport 15 december 2011 is aan de beklagcommissie voorgelegd.
3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat klagers klacht betrekking heeft op zijn medische behandeling in de periode 22 september 2011 tot en met 20 december 2011. Klagers bemiddelingsverzoek is gedateerd 28 december 2011 en na bemiddelingspogingen door het
hoofd zorg doorgestuurd naar de medisch adviseur, waar het bemiddelingsverzoek op 22 maart 2012 is ontvangen. Klager heeft derhalve voldaan aan de in artikel 29, eerste lid, Pm bedoelde termijn.
Klagers uitgebreide overzicht van de feitelijke gang van zaken is overeenkomstig hetgeen valt af te leiden uit het zich bij de stukken bevindende His. Op basis van al hetgeen in de stukken en ter zitting naar voren is gekomen overweegt de
beroepscommissie dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat door of namens de inrichtingsarts onzorgvuldig zou zijn gehandeld ten aanzien van klagers knieklachten. Daarbij weegt de beroepscommissie mee dat klager regelmatig door de medische dienst is
gezien en waar mogelijk geholpen is. Er zijn vervolgafspraken gemaakt met de orthopeed van het ziekenhuis voor (na)controle. Klager is voldoende serieus genomen in zijn klachten.
Wel wordt opgemerkt dat de gecoördineerde communicatie richting klager te wensen overlaat. Regelmatig heeft klager via andere weg dan die van de medische dienst informatie gekregen, na daartoe zelf actie te hebben ondernomen. Ook heeft de
inrichtingsarts nagelaten te reageren naar aanleiding van het door klager ingediende beroep en naar aanleiding van de later toegezonden uitgebreide uiteenzetting. Ook is de inrichtingsarts, zonder afmelding, niet ter zitting verschenen.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, L.E.M. Kleipool en dr. W.J. Schudel, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 6 september 2012
secretaris voorzitter