Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0787/GV, 22 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:22-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/787/GV

betreft: [klager] datum: 22 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 16 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 april 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. De weigering van de Minister om klager strafonderbreking toe te staanis niet goed gemotiveerd. Klagers levenspartner was vanaf 22 januari 2002 tot en met 21 februari 2002 onder behandeling van het psychiatrisch centrum Parnassia te Den Haag. Op grond hiervan heeft klager strafonderbrekingaangevraagd. Klagers levenspartner lijdt aan psychose en heeft zich onttrokken aan de behandeling. Waarschijnlijk realiseert ze zich niet eens de gevolgen daarvan. Klager heeft met zijn partner een kind van drie jaar. Tijdens destrafonderbreking wil klager een logeeradres voor zijn dochter regelen. Omdat klagers levenspartner zich heeft ontrokken aan de behandeling kan de medisch adviseur geen advies uitbrengen en is klagers verzoek tot strafonderbrekingafgewezen. Klagers partner heeft de BSD van de penitentiaire inrichtingen Rijnmond, locatie De IJssel gemachtigd om medische informatie op te vragen bij Parnassia. Op grond van die informatie zou de medisch adviseur advies kunnenuitbrengen. Klager heeft meegewerkt aan een urinecontrole in verband met het verzoek tot strafonderbreking en de uitslag was perfect. Voorts heeft klager vernomen dat het Openbaar Ministerie de aanvraag tot strafonderbreking heeftgoedgekeurd en dat hem vier dagen zouden worden verleend. Hoewel klagers partner op dat moment nog in Parnassia verbleef, heeft klager die strafonderbreking niet gekregen. Klager kreeg te horen dat hij rustig moest wachten.Anderhalve maand later heeft klager vernomen dat zijn verzoek tot strafonderbreking is afgewezen door de Minister. Volgens de Pbw dient aan klager strafonderbreking te worden verleend als de officier van justitie en de gevangenisdaarmee akkoord zijn gegaan. Klager is van mening dat als hij bij zijn partner kan zijn om haar te ondersteunen dat heel belangrijk zal zijn voor haar geestelijke gezondheid. Klager is de enige die zij nog vertrouwt.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De medisch adviseur bij het Ministerie heeft geen advies kunnen uitbrengen omdat klagers partner zich ontrokken heeft aan de behandeling bij het psycho-medisch centrum Parnassia. Het is een bekend gegeven dat tenuitvoerlegging vangevangenisstraf vaak tot grote spanning leidt binnen het gezin van de gedetineerde. Ook rond de opvoeding van de kinderen kunnen zich problemen voordoen. Deze problemen staan vaak in nauw verband met de afwezigheid van gezinsledenin verband met hun vrijheidsbeneming. Zonder de problemen te willen onderschatten, gaat het hier om een situatie waar helaas veel gedetineerden mee worden geconfronteerd. Op grond van de beschikbare informatie en na zorgvuldigeafweging van klagers persoonlijke belangen is het verzoek afgewezen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van unit 2, locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Den Haag heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen strafonderbreking.
De medisch adviseur bij het Ministerie van Justitie heeft verklaard dat zij geen gegevens heeft waaruit zij op kan maken dat een strafonderbreking medisch noodzakelijk is.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier jaar en vier maanden met aftrek, wegens overtreding van de Duitse Opiumwet. Klager is hiertoe veroordeeld door de rechtbank te Frankfurt am Main te Duitsland en in het kader van eentoegekend zogenaamd WOTS-verzoek wordt deze straf tenuitvoergelegd in Nederland.
Einddatum van de detentie is 2 augustus 2003.

Krachtens artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeervan de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. In onder meer artikel 36 juncto artikel 23 van de Regeling zijn deze bijzondere omstandigheden nader uitgewerkt. Zo kan strafonderbreking onder meer worden verleend inverband met bezoek aan/verzorging van een in ernstig psychische nood verkerende levenspartner.

Nu de medisch adviseur geen advies heeft kunnen uitbrengen, is niet gebleken dat klagers strafonderbreking medisch noodzakelijk was. Derhalve is de beroepscommissie van oordeel dat de afwijzing door de Minister van klagers verzoektot strafonderbreking niet in strijd is met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 22 mei 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven