Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1377/GA en 12/1626/GA, 30 augustus 2012, beroep
Uitspraakdatum:30-08-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/1377/GA en 12/1626/GA

betreft: [klager] datum: 30 augustus 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van de bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van respectievelijk

de directeur van de locatie Zoetermeer,

gericht tegen een uitspraak van 11 april 2012 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

en van klager,

gericht tegen de hiervoor genoemde uitspraak van de beklagcommissie, voor zover daarbij aan klager een tegemoetkoming is toegekend,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 augustus 2012, gehouden in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel, is de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Zoetermeer, [...], gehoord. Klager, van wie geen adres bekend was, kon
niet voor de behandeling van het beroep worden opgeroepen. Per faxbericht van 14 augustus 2012 is van de directeur de “Productbeschrijving Inrichtingen voor Stelselmatige Daders (ISD), herziene versie oktober 2010” ontvangen. Een afschrift van dit stuk
is per brief van 14 augustus 2012 aan klager, van wie inmiddels een adres bekend is, gestuurd. Klager heeft daarop niet gereageerd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van de directeur om klager ten aanzien van verloven geen bijdrage in de verblijfkosten te verstrekken.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming toegekend van €15,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht. Klager verbleef ten tijde van het beklag in het kader van de tenuitvoerlegging van de intramurale fase van de ISD in de
ISD-gevangenisunit van de locatie Zoetermeer. De directeur verwijst naar de “Productbeschrijving ISD, herziene versie oktober 2010”. De beklagcommissie heeft volgens de directeur ten onrechte overwogen dat hij er onvoldoende in is geslaagd de
beslissing
tot afwijzing van klagers verzoek om een bijdrage in de verblijfkosten tijdens ISD-verlof te motiveren. Daarnaast heeft de beklagcommissie volgens de directeur ten onrechte overwogen dat zij er onvoldoende van is overtuigd dat het door klager genoten
verlof onder de noemer “incidenteel verlof” valt.
Volgens de directeur valt het verlof tijdens verblijf in een ISD onder incidenteel verlof, hoewel het niet geheel gelijk te stellen is met incidenteel verlof. In de “Vaststelling bijdrage in de reis- en verblijfkosten” (VBR) is bepaald dat
gedetineerden
tegemoet worden gekomen in de verblijfkosten die aan algemeen verlof zijn verbonden. Gedetineerden die in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) verblijven worden tegemoet gekomen in de verblijfkosten verbonden aan regimesgebonden verlof. Het
verlof
dat klager heeft genoten, is geen algemeen verlof. De directeur verwijst daartoe naar artikel 14 tot en met 16 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). In de ISD-gevangenisunit van de locatie Zoetermeer vindt verlof, in het
kader van re-integratie in de maatschappij, op regelmatige basis plaats. In sommige gevallen verlaat de gedetineerde wekelijks de inrichting om uiteenlopende redenen. Gekeken wordt of de gedetineerde, in afwachting van de tenuitvoerlegging van de
extramurale fase van de ISD-maatregel, zijn afspraken nakomt. Als klager bijvoorbeeld naar een training gaat, krijgt hij kosten vergoed. Volgens de directeur valt het verlof in de ISD-gevangenisunit evenmin onder regimesgebonden verlof. Het verlof
vindt
namelijk niet met vaste tussenposen plaats, hetgeen in een b.b.i. of z.b.b.i. wel het geval is. In de ISD-gevangenisunit is het verlof afgestemd op het individu. Bovendien is in de VBR ten aanzien van regimesgebonden verlof bepaald dat een bijdrage in
de verblijfkosten kan worden verstrekt aan gedetineerden in een b.b.i. De ISD-gevangenisunit van de locatie Zoetermeer is niet beperkt beveiligd.
Ten slotte voert de directeur aan dat de beslissing om aan gedetineerden in een ISD geen verblijfkosten toe te kennen een algemene regeling is die voor alle gedetineerden in een ISD geldt, zodat geen sprake is van een klager individueel betreffende
beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De directeur verzoekt de beroepscommissie klager alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in het beklag en subsidiair om het beroep gegrond en het beklag alsnog ongegrond te
verklaren.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht. Klager is het niet eens met de hoogte van de tegemoetkoming. Klager wil met terugwerkende kracht een bijdrage in de
verblijfkosten ontvangen voor alle reeds genoten verloven. Klager verwijst daartoe naar zijn registratiekaart waarop zijn verloven staan vermeld. Daarnaast wil hij een gepaste tegemoetkoming.

3. De beoordeling
Het beklag is gericht tegen de beslissing van de directeur om klager geen bijdrage te verstrekken in de verblijfkosten verbonden aan een aantal verloven (in het klaagschrift wordt erover gesproken dat klager “ruim tien keer verlof heeft gehad”). Een
dergelijke weigering is een beslissing van de directeur als bedoeld in 60, eerste lid, van de Pbw. Het door klager ingediende klaagschrift dateert van 24 februari 2012, daarin is niet gespecificeerd om welke verloven het klager gaat, terwijl de bij het
beroepschrift overgelegde uitdraai van (alle) verloven als laatste verlof vermeldt een verlof van 22 december 2011 tot 23 december 2011. Niet is vastgesteld wanneer de directeur heeft beslist tot weigering van de verzochte bijdrage in de
verblijfkosten.
Derhalve gaat de beroepscommissie ervan uit dat het klaagschrift tijdig is ingediend en dat klager ontvankelijk is in zijn klacht.

De beroepscommissie stelt vast dat in het geval van klager sprake is van verlof als bedoeld in artikel 20c van de Regeling, laatstelijk gewijzigd bij Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 29 maart 2012 (Stcrt 11 april 2012,
nr.
7141). Ingevolge het eerste lid van artikel 13 van de Regeling kan de directeur de gedetineerde een bijdrage in de reis- en verblijfkosten verbonden aan het verlof verstrekken, terwijl verder is bepaald dat de minister nadere richtlijnen geeft omtrent
het bedrag. In de toelichting op voormeld artikel staat, voor zover hier van belang, dat de directeur afhankelijk van de noodzaak in een concreet geval op grond van het eerste lid kan besluiten om een bijdrage te betalen voor de reis- en verblijfkosten
die een gedetineerde tijdens zijn verlof maakt.

De nadere richtlijnen als bedoeld in het eerste lid van artikel 13 van de Regeling zijn vervat in de VBR (Stcrt 24 december 1998, nr. 247, pagina 22). Deze regeling, die tot stand is gekomen voor de invoering van de ISD-maatregel en die nadien niet is
aangepast, bevat geen bepalingen die betrekking hebben op verlof tijdens verblijf in een ISD. Immers, gelet op artikel 1, onder o, van de Regeling, in verbinding gelezen met de artikelen 19 en 20 van de Regeling, kan het verlof tijdens verblijf in een
ISD niet als regimesgebonden verlof in de zin van die regeling worden beschouwd, zoals mede volgt uit de toelichting op de Regeling met betrekking tot laatstgenoemde artikelen. Gelet op artikel 1, onder n, van de Regeling, in verbinding gelezen met de
artikelen 14 tot en met 18 kan het door klager genoten verlof evenmin als algemeen verlof worden beschouwd. De bepalingen van de VBR die betrekking hebben op het regimesgebonden en het algemeen verlof, noch enig andere bepaling van de VBR zijn hier dus
van toepassing. Hier lijkt sprake te zijn van een lacune in de regelgeving.

Zo lang in deze lacune niet is voorzien kan de directeur, ingevolge de discretionaire bevoegdheid die artikel 13, eerste lid, van de Regeling hem verleent, daarin voorzien door per individueel geval te beslissen of de betreffende gedetineerde in
aanmerking komt voor een bijdrage in de reis- en verblijfkosten, waarbij voor wat betreft het bedrag van de verblijfkosten in het gegeven geval naar analogie aansluiting kan worden gezocht bij het in de VBR genoemde bedrag van € 7,94 per etmaal. Dat
neemt echter niet weg dat het op de weg van de gedetineerde ligt om, wanneer hem verlof in het kader van de tenuitvoerlegging van de intramurale fase van de ISD-maatregel wordt toegekend, de directeur tijdig en gemotiveerd te verzoeken van die
bevoegdheid tot het toekennen van reis- en verblijfkosten gebruik te maken, opdat de directeur de noodzaak daartoe in het concrete geval kan beoordelen. Ingeval van een afwijzing van dat verzoek staat voor de betrokkene de mogelijkheid van beklag open.

Klager heeft zijn verzoek tot een bijdrage in de verblijfkosten ten aanzien van verloven in het kader van de ISD niet toegelicht en heeft ook geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan in zijn geval toekenning van verblijfkosten
(zonder meer) redelijk is. Ook overigens is van zodanige feiten of omstandigheden niet gebleken. Gesteld noch gebleken is verder dat klager de directeur tijdig, ten tijde dat het verlof werd toegekend, om een bijdrage in de verblijfkosten heeft
verzocht. Een en ander in aanmerking nemend is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur om klager niet met terugwerkende kracht een bijdrage in de verblijfkosten toe te kennen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden
aangemerkt. Het beroep van de directeur zal daarom gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd. Het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

Nu het beklag alsnog ongegrond zal worden verklaard, zijn er geen termen voor het toekennen van enige tegemoetkoming aan klager. Gelet daarop is de grondslag aan het beroep van klager komen te ontvallen en moet het beroep van klager ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond. De beroepscommissie verklaart het beroep van klager ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.J.G. Bleichrodt, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 30 augustus 2012

secretaris voorzitter

Naar boven