nummer: 12/1426/TA
betreft: [klager] datum: 27 augustus 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 5 april 2012 van de beklagcommissie bij FPC Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 9 augustus 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. P. Jeeninga, kantoorgenoot van klagers raadsman mr. J.F. van der Brugge, en namens het
hoofd van voormelde tbs-inrichting [...], juridisch medewerker.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het storten van € 350,= aan passantengeld op de geblokkeerde spaarrekening van klager in de inrichting.
De beklagcommissie heeft, voor zover in beroep van belang, het beklag inhoudelijk ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De inrichting is bevoegd klagers geld te beheren, maar het is de vraag hoe ver die bevoegheid reikt en of het redelijk is dat de inrichting een voor klager zo’n groot bedrag van € 350,= van klagers passantengeld apart zet voor klagers resocialisatie en
niet op zijn rekening-courant zet. De inrichting heeft immers ook beheersbevoegdheid ten aanzien van klagers geld op die rekening-courant. Klager wil dat zijn passantengeld op zijn rekening-courant gestort wordt, zodat hij beter kan rondkomen en in
overleg met de inrichting geld aan door hem gewenste dingen kan uitgeven. Er is met hem geen afspraak gemaakt over het storten van € 350,= van zijn passantengeld op de interne, geblokkeerde spaarrekening. Die storting is ook niet nodig, omdat klager
spaart van geld uit arbeid. Vóór de storting van € 350,= had hij € 204,= op de geblokkeerde rekening gespaard. Als hij vrijkomt, krijgt hij een Wajong-uitkering en hij heeft geen schulden. Verder heeft hij heeft -buiten de inrichting- een SNS-rekening
en heeft hij voldoende spullen, zodat het in zijn geval ook niet nodig is dat hij € 2500,= spaart voor zijn resocialisatie.
Toen het passantengeld naar de inrichting werd overgemaakt, had klager € 134,= op zijn interne rekening-courant. Hij heeft hard moeten knokken om van zijn passantengeld een printer à € 150,= te mogen kopen.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De inrichting is op grond van de wet bevoegd te beslissen in hoeverre een patiënt over zijn eigen geld, waaronder eventueel toegekend passantengeld valt, kan beschikken. De inrichting heeft alleen een beheersbevoegdheid over de interne rekeningen op
naam van patiënten, niet over bankrekeningen die patiënten buiten de inrichting hebben. Iedere patiënt heeft twee interne rekeningen, een rekening-courant en een spaarrekening, en moet op de spaarrekening sparen voor zijn resocialisatie. Een patiënt
kan, met instemming van de inrichting, alleen geld opnemen van de lopende rekening-courant.
Het ministerie van Veiligheid en Justitie stort het passantengeld van een patiënt op de rekening van de inrichting op naam van die patiënt. De inrichting heeft vanuit haar beheersbevoegdheid in dit geval met klager afgesproken - en klager kon zich
daarin vinden - dat van het ontvangen passantengeld een bedrag van € 350,= op de spaarrekening werd gestort en dat klager een bedrag van € 150,= mocht gebruiken voor de aanschaf van een printer. Tegen de wijze waarop de inrichting een zorgplicht, in
dit
geval het beheer van het geld van klager, betracht staat geen beklag open.
Ten tijde van het beklag was in de huisregels opgenomen dat een patiënt in het kader van zijn resocialisatie verplicht is tenminste een bedrag van € 2500,= uit gelden afkomstig uit de arbeid te sparen op de geblokkeerde spaarrekening. De betreffende
huisregel is inmiddels gewijzigd om duidelijk te maken dat ook andere inkomsten dan die uit arbeid apart moeten worden gezet op de spaarrekening.
3. De beoordeling
Het staat vast dat klager niet zelf het beheer heeft over zijn tegoeden binnen de inrichting en dat de inrichting klagers geld in de inrichting beheert.
Het beheer van eigen geld van de verpleegde door de inrichting kan niet worden aangemerkt als een bij of krachtens de Bvt gestelde zorgplicht, tegen de wijze van betrachten waarvan krachtens artikel 56, vierde lid, Bvt geen beklag open staat. Ingevolge
artikel 40, lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) berust het beheer van het eigen geld van de verpleegde bij het hoofd van de inrichting, tenzij in het verplegings- en behandelingsplan anders is bepaald. Dit beheer vormt dus een
beperking van het eigendomsrecht van de verpleegde. In casu richt het beklag zich tegen een concrete beslissing in het kader van de beheersbevoegdheid van het hoofd van de inrichting. Klager is op grond van het vorenstaande ingevolge artikel 56, eerste
lid onder e, Bvt dan ook ontvankelijk in zijn beklag.
De beheersbevoegdheid van het hoofd van de inrichting als bedoeld in artikel 40, tweede lid, Rvt kan naar het oordeel van de beroepscommissie het verplicht stellen van het sparen voor bepaalde doeleinden, waaronder resocialisatie, omvatten.
Volgens artikel 13.5.6 van de ten tijde van het beklag geldende huisregels van de inrichting wordt een patiënt verplicht tenminste € 2500,= uit de gelden afkomstig uit de arbeid te sparen op een rekening. Deze huisregel laat, gelet op voormelde
beheersbevoegdheid, onverlet dat ook andere inkomsten van de patiënt op diens spaarrekening worden gezet. De beheersbevoegdheid van het hoofd van de inrichting wordt daardoor niet overschreden.
De beslissing om van het voor klager ontvangen passantengeld van € 500,= een bedrag van € 350,= op de geblokkeerde spaarrekening te zetten, kan niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt, mede in aanmerking genomen dat het tegoed op klagers
spaarrekening vóór de ontvangst van het passantengeld slechts
€ 204,= bedroeg, hij op zijn rekening-courant € 134,= had staan en niet aannemelijk is geworden dat laatstgenoemd bedrag onvoldoende was om te voorzien in zijn behoefte aan nieuwe aankopen.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en mr.drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 27 augustus 2012
secretaris voorzitter