Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0688/GV, 29 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/688//GV

betreft: [klager] datum: 29 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 28 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 februari 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. P.H.W. Spoelstra om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klagers verlofaanvraag is afgewezen, omdat hij en enkele van zijn familieleden in het verleden bedreigingen hebben geuit jegens slachtoffers en getuigen. Op grond daarvan zou er een reële kans op confrontatie bestaan, maar er isgeen bewijs voor deze losse opmerking.
Op 25 mei 2001 is klager met verlof geweest en niet teruggekeerd in de inrichting. Dit kwam door medische omstandigheden. Toen hij met verlof ging, is hij naar een dokter geweest. Die adviseerde hem veel te lopen in verband mettrombosegevaar. Omdat klager in de gevangenis niet genoeg kon lopen, adviseerde de dokter dat hij het beste pas terug kon gaan als het gevaar van de trombose was geweken. Toen na twee maanden zijn been weer in orde was, heeft klagerzich vrijwillig gemeld bij de politie. In die twee maanden heeft hij geen slachtoffer opgezocht, gezien of gesproken.
Klager weet niet wat de politie bedoelt met bedreigingen. Hij zit zijn straf uit zonder rapporten of positieve urinecontroles en heeft de (vertrouwens-)functie van reiniger gekregen.
Het afdelingshoofd zei hem te zullen steunen. Klager was dan ook erg teleurgesteld toen hij hoorde dat er een negatieve beslissing op zijn aanvraag was genomen.
Hij heeft een duidelijk doel voor ogen met het gevraagde verlof, want hij wil graag zijn op 4 maart 2002 geboren dochtertje zien in de huiselijke omgeving. Hij wil zijn detentie zo spoedig mogelijk uitgediend hebben om zijn taak alsvader op te vatten. Een zelfstandig verlengen van zijn verlof ligt niet meer in de rede. Dit verhindert namelijk het kunnen accepteren van een baan, het kunnen aanvragen van een eventuele uitkering en het kunnen huren van eenwoning.
Klager verzet zich niet tegen eventuele aan het verlof te verbinden voorwaarden.

De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verlenen van bewegingsvrijheid buiten de inrichting wordt in hoge mate bepaald door de verwachting dat een gedetineerde zich goed aan afspraken kan houden en geen misbruik zal maken van de geboden vrijheid. Gezien het gegevendat klager in mei 2001 niet is teruggekeerd van een aan hem verleend regimair verlof, voldoet hij niet aan dit verwachtingspatroon.
Bij de behandeling van een verlofaanvraag wordt verder een inschatting gemaakt van de risico's die aan een verlof verbonden zijn. Uit informatie van de politie Haaglanden blijkt dat klager en enkele van zijn familieleden in hetverleden bedreigingen hebben geuit jegens slachtoffers en getuigen. Op grond daarvan bestaat er een reële kans op confrontatiegevaar.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis Zoetermeer adviseert het gevraagde verlof af te wijzen.
Het openbaar ministerie heeft positief geadviseerd.
De politie Haaglanden heeft negatief geadviseerd en hieromtrent het volgende gemeld. Door klager en enkele familieleden zijn in het verleden bedreigingen geuit naar slachtoffers, getuigen dan wel andere betrokkenen. Dit gebeurdeonder andere vanuit het adres waar de ouders van klager woonachtig zijn en waar klager ook regelmatig verblijft. Op grond hiervan wordt confrontatie met slachtoffers, getuigen en betrokkenen niet uitgesloten. Bovendien is klager bijeen eerder verlof niet teruggekeerd in de inrichting.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens mensenhandel, meermalen gepleegd, het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd en overtreding van artikel3, eerste lid onder c van de Opiumwet en overtreding van artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek te ondergaan wegens overtreding van artikel 26,eerste lid van de Wet Wapens en Munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 16 september 2002.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager is in mei 2001, dus tijdens zijn huidige detentie, niet teruggekeerd van een aan hem verleend verlof. Eerst bijna drie maanden later, in augustus 2001, heeft hij zich gemeld bij de politie. Daarnaast komt uit de informatievan de politie naar voren dat klager en familieleden van hem slachtoffers, getuigen dan wel andere betrokkenen hebben bedreigd.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de officier van justitie, een afwijzing van klagers verlofaanvraagrechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a., d. en g. vande Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 29 mei 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven