Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1002/GA, 31 augustus 2012, beroep
Uitspraakdatum:31-08-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/1002/GA

betreft: [klager] datum: 31 augustus 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 maart 2012 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Hoogeveen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 augustus 2012, gehouden in de locatie Ooyerhoek Zutphen, zijn gehoord klager, en [...] en [...] respectievelijk plaatsvervangend vestigingsdirecteur en juridisch medewerker bij de p.i. Hoogeveen. Klagers
raadsvrouw mr. C.J. Hes heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het feit dat klager op 26 januari 2012 in verband met het bezoek van mevrouw [T] een personeelslid op grove wijze heeft uitgescholden en
beledigd;
b. een disciplinaire straf van ontzegging van bezoek van mevrouw [T] voor de duur van vier weken, om dezelfde reden als genoemd onder a.; en
c. de beslissing om mevrouw [T] gedurende drie maanden de toegang tot de inrichting te ontzeggen.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. De directeur heeft beslist om klagers vriendin voor een periode van drie
maanden de toegang tot de inrichting te ontzeggen, terwijl hij ook aan klager een disciplinaire straf van ontzegging van bezoek van klagers vriendin voor de duur van vier weken heeft opgelegd. Daardoor kon klager toch langer dan een maand geen bezoek
ontvangen van zijn vriendin. Klager is tijdens het bezoek niet aangesproken op zijn gedrag. Zijn gedrag was dus niet van dien aard dat het bezoek daarop is beëindigd. Na het bezoek is klager pas op zijn gedrag aangesproken. Twee weken voor het voorval
is klagers vriendin door het personeel uitgescholden. Op 26 januari 2012 gebeurde dit weer en klager heeft toen wat teruggezegd, maar hij heeft tijdens het bezoek niet gescholden. Op het moment dat het personeel tegen klager begon te schreeuwen was
klager bezig met het inpakken van de spulletjes van zijn zoontje. Bovendien was het bezoekuur op dat moment nog niet voorbij. Op weg naar de visitatieruimte bleef het personeel tegen klager schreeuwen. In de visitatieruimte heeft klager wel gescholden
naar het personeel, maar niet op de wijze zoals in het rapport staat beschreven. Uit het rapport blijkt dat klagers vriendin de deur van de bezoekerszaal heeft vastgehouden en dat zij heeft geweigerd om de zaal te verlaten. Ook dit is onjuist. De deur
van de bezoekerszaal wordt door de portier geopend op het moment dat alle gedetineerden weg zijn. Klagers vriendin had hun zoontje van één jaar vast, maar desondanks heeft een p.i.w.-er haar geduwd. Zijn vriendin heeft niet tegen het personeel
geschreeuwd of gescholden. Het is ook niet waar dat klager tijdens het bezoek met zijn hand in de blouse van zijn vriendin zat. Er zit een glazen slang tussen de gedetineerden en de bezoekers en als een gedetineerde daar overheen buigt, wordt het
bezoek
direct beëindigd. Klager is op drie manieren gestraft voor hetzelfde feit. De beklagcommissie heeft klagers belangen niet meegewogen, hetgeen in strijd is met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Klager heeft tijdens de zitting van de
beklagcommissie vanwege tijdsgebrek niet de mogelijkheid gehad om zijn klacht voldoende toe te lichten.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur verwijst naar hetgeen is vermeld in het rapport. Klager heeft tijdens het bezoek met zijn vriendin gezoend en heeft zijn zoontje over
het schotje getild. Dit gedrag is ontoelaatbaar. Uit het rapport blijkt dat klager hierop is aangesproken, maar de directeur sluit niet uit dat dit pas aan het einde van het bezoek is gebeurd. Uit het rapport blijkt ook dat klager een p.i.w.-er, die
bij
het bezoek aanwezig was, heeft uitgescholden. Klager is disciplinair gestraft vanwege zijn gedrag tijdens en na het bezoek van zijn vriendin. Klagers vriendin is, nadat het bezoek was beëindigd en nadat alle gedetineerden de bezoekerszaal hadden
verlaten, tekeer gegaan tegen het personeel. Ze heeft zich daarbij verbaal agressief en bedreigend gedragen jegens het personeel. Om deze reden heeft de directeur besloten om klagers vriendin de toegang tot de inrichting, gedurende drie maanden, te
ontzeggen.

3. De beoordeling
Klager stelt dat hij ter zitting van de beklagcommissie onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn beklag toe te lichten. De beroepscommissie stelt voorop dat – zo daar al sprake van zou zijn – eventuele onvolkomenheden in de behandeling van het
beklag door de beklagcommissie niet hoeven te leiden tot een gegrondverklaring van het beroep. De beroepscommissie behandelt in het beroep het beklag opnieuw in volle omvang.

Ten aanzien van het beklag onder a. en b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Anders dan de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat het beklag niet is gericht tegen een mondelinge mededeling van het afdelingshoofd, maar tegen de
beslissing van de directeur van 27 januari 2012 waarbij aan klager een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel en een disciplinaire straf van ontzegging van bezoek van mevrouw [T] is opgelegd. Het
beklag is derhalve gericht tegen een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing, als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie
vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag als genoemd onder a. en b.

Ten aanzien van het beklag onder a. overweegt de beroepscommissie het volgende. Gelet op de schriftelijke verslagen van 26 en 27 januari 2012 en hetgeen ter zitting door klager en de directeur naar voren is gebracht, acht de beroepscommissie het
voldoende aannemelijk dat klager aan het einde van het bezoekuur, tijdens zijn overbrenging naar de visitatieruimte en in de visitatieruimte beledigende uitlatingen heeft gedaan jegens het personeel. De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat de
beslissing van de directeur om naar aanleiding hiervan aan klager een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel op te leggen, niet kan worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beklag onder a.
zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van artikel 51, eerste lid, onder b, van de Pbw kan de directeur een disciplinaire straf van ontzegging van bezoek van een bepaald persoon voor de duur van
maximaal
vier weken opleggen. Aan klager is op 27 januari 2012 een disciplinaire straf van ontzegging van bezoek van mevrouw [T], voor de duur van vier weken, opgelegd. Uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf blijkt echter dat niet artikel
51,
eerste lid, onder b, van de Pbw de grondslag is geweest voor de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf, maar artikel 38, derde lid, van de Pbw, op grond waarvan de directeur de bevoegdheid heeft om te beslissen dat een bepaald persoon de
toegang tot de inrichting voor ten hoogste twaalf maanden wordt geweigerd. Hoewel er dus wel een wettelijk basis bestaat voor het opleggen van een disciplinaire straf van ontzegging van bezoek van een bepaald persoon, berust de beslissing van de
directeur op een niet juiste wettelijke basis. Het beklag is reeds om deze reden gegrond. De directeur heeft naast de disciplinaire straf van ontzegging van bezoek van mevrouw [T] voor de duur van vier weken, ook besloten om mevrouw [T] de toegang tot
de inrichting te ontzeggen voor een periode van drie maanden. Nu het voor klager dus niet mogelijk was om gedurende een periode van drie maanden bezoek te ontvangen van mevrouw [T], is de beroepscommissie van oordeel dat de oplegging van een
disciplinaire straf van ontzegging van bezoek van mevrouw [T] voor de duur van vier weken geen enkel doel raakt. Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beklag onder b. gegrond verklaren. Aan klager zal geen tegemoetkoming worden
toegekend, omdat hij naar het oordeel van de beroepscommissie geen ongemak heeft ondervonden van de oplegging van de disciplinaire straf.

Ten aanzien van het beklag onder c. overweegt de beroepscommissie het volgende. Anders dan de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat het beklag niet is gericht tegen een mondelinge mededeling van het afdelingshoofd, maar tegen de
beslissing van de directeur om mevrouw [T] gedurende drie maanden te weigeren als bezoekster van klager. Met de weigering een bepaald persoon toe te laten tot de gedetineerde, als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Pbw beperkt de directeur de
kring van personen die het bezoekrecht van de gedetineerde inhoud kunnen geven. Deze beperking vormt dan ook een inbreuk op de vrijheid van de gedetineerde om te bepalen met wie hij contacten wenst te onderhouden. Dit betekent dat de beslissing van de
directeur om een bezoeker de toegang tot de gedetineerde te weigeren moet worden opgevat als een inperking van een aan de gedetineerde toekomend recht, waartegen beklag open staat. De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren, de
uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag als genoemd onder c. Op grond van het schriftelijke verslag van 26 januari 2012 en hetgeen de directeur ter zitting naar voren heeft gebracht acht de
beroepscommissie evenwel het voldoende aannemelijk dat mevrouw [T] bij het verlaten van de bezoekerszaal heeft geweigerd te voldoen aan de herhaaldelijk gegeven opdracht van een personeelslid om de zaal te verlaten en dat mevrouw [T] zich daarbij
verbaal agressief en beledigend heeft gedragen jegens een personeelslid. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet kan worden aangemerkt als onredelijk en
onbillijk. Het beklag zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag onder a, b. en c. De beroepscommissie verklaart het beklag onder a. en c. ongegrond en het beklag
onder b. gegrond. Aan klager wordt geen tegemoetkoming toegekend.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Schagen MA en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 31 augustus 2012

secretaris voorzitter

Naar boven