Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0689/GV, 3 juni 2002, beroep
Uitspraakdatum:03-06-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/689/GV

betreft: [klager] datum: 3 juni 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 27 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.Th.Nooitgedagt, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 maart 2002 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Met betrekking tot de onttrekking aan de detentie, refereert de raadsman aan hetgeen klager in zijn toelichting op de verlofaanvraag van 2 december 2001 heeft geschreven: „Ik weet dat ik een fout heb gemaakt door niet terug te kerenvan verlof. Ik heb daar spijt van als haren op mijn hoofd en heb iedereen daarvoor mijn excuses aangeboden. Ik weet dat ik daardoor veel heb verpest, het is helaas niet meer terug te draaien. Toch hoop ik een nieuwe kans te krijgen.U krijgt van mij de garantie dat er geen incidenten meer zullen plaatsvinden en ik zal mij houden aan de door u gestelde voorwaarden om met verlof te gaan.“ Klager heeft zich indertijd zelf weer gemeld bij de politie, zij het telaat. Hij is door zijn plaatsing in een andere inrichting met een ander regime al zijn verworven vrijheden kwijtgeraakt en in die zin reeds gestraft. Hij zit thans het laatste deel uit van een vrij zware gevangenisstraf. De detentieis hem zwaar gevallen, met name nu hij in ernstige mate heeft te kampen met fysieke en psychische problemen. Iedere instantie, behalve het openbaar ministerie, ondersteunt de verlofaanvraag van klager. Hij is welkom op hetverlofadres bij zijn familie te Bennebroek. Ondanks het bovenstaande hecht de Minister kennelijk uitsluitend belang aan het summier gemotiveerde advies van het openbaar ministerie. Dit oordeel is onbegrijpelijk en geeft geen blijkvan een redelijke en billijke belangenafweging.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verlenen van bewegingsvrijheid buiten de inrichting wordt in hoge mate bepaald door de verwachting dat een gedetineerde zich goed aan afspraken kan houden en geen misbruik zal maken van de geboden vrijheid. De Minister is vanmening dat klager thans niet aan dit verwachtingspatroon voldoet. Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar terzake van een ernstig levensdelict. In het kader van detentiefasering is hij medio juli 2001 overgeplaatst naarde halfopen inrichting Bankenbosch te Veenhuizen. Hij keerde op 2 september 2001 niet terug naar de inrichting van een regimair weekendverlof. Hij beschaamde hiermee op ernstige wijze het in hem gestelde vertrouwen. Eerst op 27september 2001 is klager aangehouden nadat hij zich, naar eigen zeggen, had gemeld bij de politie. Klagers eerste verlofaanvraag is in verband met het bovenstaande door de directeur van de inrichting afgewezen.
Het openbaar ministerie bracht een negatief advies uit, op grond van klagers ontvluchting. De Minister is het hiermee eens en stelt dat het vertrouwen in een goed verloop van een verlof thans nog niet is hersteld.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Lelystad te Lelystad heeft positief geadviseerd. Klager heeft de inrichting, vóórdat hij niet terug keerde naar de inrichting, vele malen verlaten waarbij hij zich altijd goed aan de gemaakte afsprakenheeft gehouden. Hij is binnen de locatie Lelystad tot een goede aanpassing gekomen en heeft geen rapport gehad.
De advocaat-generaal bij het ressortparket Amsterdam heeft aangegeven wederom bezwaar te hebben tegen verlofverlening aan klager, gelet op de ontvluchting in september 2001.
Bij de politie Kennemerland bestaat geen bezwaar.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien jaar met aftrek terzake van doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 december 2002.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat klager zich van 2 september 2001 tot 27 september 2001 heeft onttrokken aan de detentie door niet terug te keren naar de halfopen inrichting Bankenbosch van een regimair weekendverlof.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een forse contra-indicatie vormt voor verlofverlening. Hetgeen namens klager is aangevoerd als reden voor de onttrekking aan de detentie kan niet tot een ander oordeelleiden. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regelingtijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 3 juni 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven