Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1545/TR, 29 augustus 2012, beroep
Uitspraakdatum:29-08-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/1545/TR

betreft: [klager] datum: 29 augustus 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van 26 april 2012 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. A.P. Visser om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft bij brief van 26 april 2012 meegedeeld dat klagers verzoek om hem conform de Fokkensregeling vervroegd te plaatsen in een tbs-inrichting wordt afgewezen en dat hij vanaf 1 april 2024 zal worden aangemerkt als tbs-passant.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 25 juni 2008 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Bij brief, welke op 12 april 2012 bij DJI is ontvangen, heeft klager verzocht om hem zo spoedig mogelijk te plaatsen in een tbs-inrichting. Het verzoek om vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting met toepassing van de Fokkensregeling is bij de
beslissing van 26 april 2012 door de Staatssecretaris afgewezen.
Klager verblijft in het PPC van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft op 10 mei 2012 het beroep opgesteld en per post verzonden. Het beroep is derhalve tijdig ingesteld en klager is ontvankelijk in zijn beroep.
Klager doet een beroep op het opgewekte vertrouwen, aangezien hem bij brief van 21 oktober 2008 is bericht dat de tbs op 7 augustus 2017 ingaat en dat hij vanaf 4 december 2010 aangemerkt moet worden als Fokkenswachtende. Dit strookt niet met de
beslissing van de Staatsecretaris van 26 april 2012 waarin gesteld wordt dat klager per 1 april 2024 in aanmerking komt voor plaatsing in een tbs-inrichting. De Staatsecretaris is niet aan het advies van het gerechtshof gebonden en dient een eigen
afweging te maken, waarbij ontwikkelingen nadien een belangrijke rol spelen. Zo is er bijvoorbeeld contact geweest met de nabestaanden van de slachtoffers. Zij hebben klager zijn daad vergeven en wensen dat hij de draad in zijn leven kan oppakken.
Klager wil graag het oordeel van de beroepscommissie over de mogelijkheid om alsnog in een tbs-inrichting te worden geplaatst.
Het beroep dient gegrond te worden verklaard en de beslissing van de Staatssecretaris dient te worden vernietigd.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Klagers verzoek tot vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting is op 26 april 2012 afgewezen en klager heeft op 16 mei 2012 beroep aangetekend. Op het besluit is aangetekend dat het op 7 mei 2012 aan klager is uitgereikt en derhalve is het beroep niet
ingediend binnen de in in de Bvt gestelde termijn. Klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.
Ingevolge artikel 42 Pm komt klager niet in aanmerking voor vervroegde opname in een tbs-inrichting. Zijn zogenaamde Fokkensdatum is gelegen na inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit van 24 juli 2010 (inwerkingtreding 4 augustus 2010). De
overgangsbepalingen, zoals die van toepassing waren in de zaak waar klager op doelt, gelden derhalve niet voor hem. De beroepscommissie heeft het beroep in de zaak, waar klager in zijn beroep op doelt, overigens ongegrond verklaard.
In klagers geval is voorts sprake van een rechterlijk advies tot latere plaatsing. Het gerechtshof overweegt in zijn uitspraak van 25 juni 2008: ‘Ter beveiliging van de samenleving tegen herhaling van ernstige feiten zoals door de verdachte gepleegd,
waarop de kans vooreerst groot is te achten, acht het hof het hierbij van groot belang dat het verblijf van de verdachte in de gevangenis niet wordt bekort om vervroegd over te gaan tot tenuitvoerlegging van de terbeschikkingstelling.’ Klager komt dan
ook eerst vanaf 1 april 2024 in aanmerking voor plaatsing in een tbs-inrichting.

4. De beoordeling
Nu klager afhankelijk is van de postverwerking binnen de inrichting die, naar de beroepscommissie bekend is, nogal eens voor vertraging kan zorgen, leidt een lichte overschrijding van de wettelijke termijn niet steeds tot niet-ontvankelijkheid. De
laatste dag van de beroepstermijn viel op 14 mei 2012 en het beroepschrift is op 16 mei 2012 op het secretariaat van RSJ ontvangen. Het beroepschrift is gedateerd 10 mei 2012 en op klagers envelop ontbreekt het posstempel. Gelet op het voorgaande zal
de beroepscommissie klager het voordeel van de twijfel geven en klager ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

De in de artikelen 42 (oud) en 43 (oud) Pm neergelegde Fokkensregeling hield in dat een tot gevangenisstraf veroordeelde aan wie tevens de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege was opgelegd (een zogeheten
combinatievonnis) en wiens vrijheidsstraf voor eenderde ten uitvoer was gelegd, in beginsel geplaatst werd in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. De Fokkensregeling is bij Besluit van 24 juli 2010 afgeschaft. Dit
besluit is op 3 augustus 2010 gepubliceerd in Staatsblad 2010, 312 en op 4 augustus 2010 in werking getreden. Sindsdien komen veroordeelden met een combinatievonnis pas in aanmerking voor plaatsing in een tbs-inrichting indien het ten uitvoer te leggen
gedeelte van de gevangenisstraf (in de regel tweederde) is ondergaan. Artikel III van het Besluit bepaalt dat het Besluit geen gevolgen heeft voor veroordeelden die op het tijdstip waarop het in werking treedt, reeds zijn geplaatst nadat eenderde van
de
opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer is gelegd.

Klager is bij arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 25 juni 2008 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 jaar met aftrek en tbs met verpleging van overheidswege. Dit arrest is op 10 juli 2008 onherroepelijk geworden.
Klager had op 4 december 2010 éénderde van de hem opgelegde gevangenisstraf uitgezeten, welke datum is gelegen ná de inwerkingtreding van voornoemd wijzigingsbesluit.
De beroepscommissie heeft onder meer in haar uitspraak van 14 februari 2011 (10/2191/TR) bepaald, dat geen aanspraak kan worden gemaakt op een vervroegde plaatsing als bedoeld in de Fokkensregeling indien vóór 4 augustus 2010 nog geen éénderde van de
gevangenisstraf ten uitvoer was gelegd.

Gelet op het voorgaande komt klager niet in aanmerking voor vervroegde plaatsing.
Klager kon niet op grond van het arrest aan de destijds geldende regelgeving het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat hij zonder meer na éénderde van zijn gevangenisstraf te hebben uitgezeten in een tbs-inrichting zou worden geplaatst.

Het voorgaande brengt mee dat het beroep in zoverre ongegrond zal worden verklaard.

Met betrekking tot de beslissing van de Staatssecretaris om de wachtlijstdatum te bepalen op 1 april 2024 wordt het volgende overwogen.
Op grond van artikel 15, tweede lid, Wetboek van Strafrecht wordt de veroordeelde tot een gevangenisstraf van meer dan twee jaren voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer hij tweederde gedeelte daarvan heeft ondergaan.
In artikel 42 Pm staan redenen vermeld die aanleiding kunnen geven voor plaatsing op een eerder tijdstip dan het in artikel 15 Wetboek van Strafrecht genoemde tijdstip nadat tweederde van de gevangenisstraf is ondergaan.
In de wet- en regelgeving is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Staatssecretaris op voorhand kan beslissen tot plaatsing op een latere datum dan genoemd in artikel 15 Wetboek van Strafrecht, ook niet indien de strafopleggende rechter daartoe
krachtens artikel 37b, tweede lid, Wetboek van Strafrecht een advies heeft gegeven. In het advies van het gerechtshof kan overigens niet gelezen worden dat het hof zou hebben geadviseerd klager niet in aanmerking te laten komen voor de in artikel 15
Wetboek van Strafrecht geregelde voorwaardelijke invrijheidstelling. De beslissing van de Staatssecretaris om de wachtlijstdatum te bepalen op 1 april 2024 is daarom in strijd met de wet; het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard.
Dit onderdeel van de beslissing dient dan ook te worden vernietigd, waardoor de beslissing van 21 oktober 2010 tot bepaling van de wachtlijstdatum op 7 augustus 2017 zal herleven.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen het niet toepassen van de Fokkensregeling ongegrond.

Zij verklaart het beroep tegen het bepalen van de wachtlijstdatum op 1 april 2024 gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 29 augustus 2012

secretaris voorzitter

Naar boven