Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1206/GA, 28 augustus 2012, beroep
Uitspraakdatum:28-08-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/1206/GA

betreft: [klager] datum: 28 augustus 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de locatie Ooyerhoek Zutphen,

gericht tegen een uitspraak van 10 april 2012 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 augustus 2012, gehouden in de locatie Ooyerhoek Zutphen, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Ooyerhoek Zutphen. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen,
heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het feit dat bij klager tijdens een controle bij de detectiepoort naar de arbeid contrabande – vloei – is aangetroffen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Aan klager is een tegemoetkoming toegekend van € 15,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het voorhanden hebben van rookwaar tijdens de arbeid is strikt verboden. De beklagcommissie heeft ten onrechte geoordeeld dat de directie ervoor
heeft gekozen om het begrip rookwaar te definiëren door middel van een lijst die op de arbeidszaal heeft gehangen. Uit navraag is gebleken dat in de arbeidszaal waar klager heeft gewerkt een lijst heeft gehangen waarop een niet limitatieve opsomming
van
rookwaren stond. Vloei stond inderdaad niet op die lijst, maar dat geldt ook voor andere rookwaren, zoals sigaren. Die lijst was zonder medeweten van de directeur door een welwillende medewerker gemaakt en die lijst is direct na de beklagzitting uit de
arbeidszaal verwijderd. Op 22 december 2011 is aan alle gedetineerden, onder wie klager, een brief gestuurd met daarin de mededeling dat het in bezit hebben van rookwaar tijdens de arbeid verboden is. Gedurende de eerste periode nadat de brief was
verzonden, is volstaan met het geven van waarschuwingen aan gedetineerden die rookwaar meenamen naar de arbeid. Daarna is besloten om de gedetineerden die het verbod niet naleefden een voorwaardelijke disciplinaire straf op te leggen. Toen de directeur
van oordeel was dat het verbod voldoende kenbaar was, is beslist om aan gedetineerden die desondanks toch nog rookwaar meenemen naar de arbeid een onvoorwaardelijke disciplinaire straf op te leggen. Voorts is in het arbeidscontract, dat door klager is
ondertekend, opgenomen dat het verboden is om rookwaar tijdens de arbeid in bezit te hebben. In bijlage II.A, artikel 3, van de huisregels staat tevens dat een gedetineerde zonder toestemming geen enkel voorwerp, dus ook geen vloei, mag meenemen naar
de
werkzaal. In de praktijk blijkt dat de ene gedetineerde shag, een andere gedetineerde vloei en een derde gedetineerde een aansteker meeneemt naar de werkzaal. Gedetineerden zijn verantwoordelijk voor hun eigen handelen. Als klager pas bij de
detectiepoort aangeeft dat hij vloei bij zich heeft, is dat te laat. Klager heeft daarmee de regels overtreden. De directeur verzoekt het beklag alsnog ongegrond te verklaren. De directeur kan desgevraagd niet aangeven of het schriftelijk verslag aan
klager is aangezegd.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Uit het opgemaakte schriftelijke verslag van 10 januari 2012 dat heeft geleid tot de oplegging van de disciplinaire straf en uit de inlichtingen van de directeur ter zitting is onvoldoende aannemelijk geworden dat het verslag aan klager is aangezegd.
Nu
de wet het aanzeggen van het verslag dwingend voorschrijft als voorwaarde voor het opleggen van een disciplinaire straf, is de bestreden beslissing genomen in strijd met het wettelijk voorschrift van artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Het beroep zal,
voor zover dat is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie tot gegrondverklaring van het beklag, derhalve ongegrond worden verklaard en de beslissing van de beklagcommissie zal met wijziging van de gronden worden bevestigd.

Ten aanzien van de beslissing van de beklagcommissie een tegemoetkoming van € 15,= toe te kennen overweegt de beroepscommissie het volgende. Nu zowel uit het arbeidscontract, als uit de huisregels, als uit de brief van 22 december 2011 blijkt dat het
verboden is rookwaar dan wel enig ander voorwerp uit de cel mee te nemen naar de arbeid is de beroepscommissie van oordeel dat het klager niet kan zijn ontgaan dat het niet was toegestaan om rookwaar dan wel enig ander voorwerp mee te nemen naar de
arbeid. Nu klager bij de detectiepoort naar de arbeid in het bezit was van één vloei is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur om aan klager een disciplinaire straf op te leggen, niet kan worden aangemerkt als onredelijk en
onbillijk. De beroepscommissie kan zich derhalve niet verenigen met de beslissing van de beklagcommissie om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep zal, voor zover dat is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie een
tegemoetkoming toe te kennen, gegrond worden verklaard en de beslissing om een tegemoetkoming toe te kennen zal worden vernietigd. De beroepscommissie beslist dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie tot gegrondverklaring van het beklag, ongegrond en bevestigt de beslissing van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie om een tegemoetkoming toe te kennen, gegrond en vernietigt de beslissing van de beklagcommissie. Aan klager wordt geen tegemoetkoming
toegekend.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Schagen MA en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van
F.A. Groeneveld, secretaris, op 28 augustus 2012

secretaris voorzitter

Naar boven