nummer: 12/1655/GA
betreft: [klager] datum: 28 augustus 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire f1954beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 24 mei 2012 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek Zutphen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 6 augustus 2012, gehouden in de locatie Ooyerhoek Zutphen, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Ooyerhoek Zutphen. Klager heeft op 6 augustus 2012 telefonisch meegedeeld dat hij
niet ter zitting zal verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van klagers kleding bij gelegenheid van klagers plaatsing in de locatie Ooyerhoek Zutphen.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager had bij binnenkomst in de inrichting drie tassen met kleding bij zich. Op zijn cel heeft klager de inhoud van één tas verstrekt gekregen. Klager
heeft toen aan het personeel gevraagd waar de rest van zijn kleding bleef. Hij kreeg toen te horen dat hij maar één tas bij zich had en dat hij alles heeft gekregen wat hij bij zich had. Klager heeft aan het personeel een lijst gegeven waarop staat
welke kleding hij mist. Veertien dagen na binnenkomst is er nog een tasje teruggevonden waarin een deel van de beschreven kleding zat. Er ontbreekt nog steeds kleding. Klager heeft bij de beklagcommissie een lijst afgegeven waarop staat welke kleding
hij thans nog mist. De directeur heeft drie keer een andere verklaring gegeven voor de vermissing van de kleding. In het laatste verweerschrift van de directeur staat dat klager inderdaad drie tassen bij zich had en dat klager de inhoud van die tassen
verstrekt heeft gekregen. Dit laatste is onjuist.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur heeft navraag gedaan bij de badmeester. Volgens de badmeester had klager bij binnenkomst één grote plastic boodschappentas en twee
kleinere tassen bij zich. Alles wat een gedetineerde bij binnenkomst bij zich heeft wordt gecontroleerd, niet alles wordt geregistreerd. De voorwerpen die een gedetineerde in de inrichting op cel mag hebben, worden geregistreerd op een formulier, de
overige voorwerpen worden opgeslagen bij het bad, maar niet geregistreerd. Gedetineerden mogen in de inrichting slechts een beperkte hoeveelheid kleding op cel hebben. Klager heeft al zijn eigendommen verstrekt gekregen die in de inrichting zijn
toegestaan. De kleding die, qua hoeveelheid, niet was toegestaan is opgeslagen. Er is dus geen kleding kwijt. In de tussentijd heeft klager kleding die hij op zijn cel had, geruild met kleding die was opgeslagen bij het bad. Indien een gedetineerde
voorwerpen wisselt, wordt het registratieformulier aangepast aan de nieuwe situatie. De directeur geeft desgevraagd aan dat het registratieformulier aan de beroepscommissie zullen worden toegezonden.
3. De beoordeling
De beroepscommissie maakt uit de inlichtingen van de directeur op dat klager bij binnenkomst meer kleding bij zich had dan op grond van artikel 4.5.1.2 van de huisregels van de locatie Ooyerhoek Zutphen in de inrichting is toegestaan. De kleding die
klager niet op cel mocht hebben is volgens de directeur opgeslagen bij het bad. Gelet op hetgeen de directeur ter zitting heeft aangevoerd acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat een deel van de kleding die klager bij binnenkomst bij zich
had
niet is geregistreerd. Daardoor is niet met zekerheid vast te stellen welke en hoeveel kleding klager bij binnenkomst bij zich had. Hoewel de directeur ter zitting heeft toegelicht dat op een registratieformulier wordt bijgehouden welke voorwerpen een
gedetineerde op cel heeft en dat dit formulier wordt aangepast als een gedetineerde voorwerpen die hij op cel heeft ruilt met voorwerpen die zijn opgeslagen, heeft de directeur, ondanks het verzoek van de beroepscommissie, dit registratieformulier niet
overgelegd. Nu het aannemelijk is dat een deel van klagers kleding niet is geregistreerd en er geen registratieformulieren zijn overgelegd, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht ten aanzien van
klagers eigendommen. Daardoor valt niet uit te sluiten dat klager inderdaad kleding, die hij bij binnenkomst bij zich had, mist. Nu klager zijn klacht steeds consistent heeft verwoord, terwijl de directeur tot driemaal toe een afwijkende verklaring
heeft gegeven voor de vermissing van klagers kleding, dient naar het oordeel van de beroepscommissie aan klager het voordeel van de twijfel te worden gegeven. Gelet daarop is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur de gestelde vermissing van
klagers kleding moet worden aangerekend. De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Zij zal aan klager een tegemoetkoming toekennen.
De beroepscommissie stelt voorop dat een tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. In geval er sprake is van schade en indien die schade eenvoudig is te begroten, is er aanleiding schadevergoedingsaspecten te betrekken bij de
bepaling van de tegemoetkoming. In het onderhavige geval is de omvang van de eventuele schade niet eenvoudig vast te stellen. De beroepscommissie zal derhalve geen schadevergoedingsaspecten betrekken bij de hoogte van de tegemoetkoming. Voor het
verkrijgen van een schadevergoeding staan voor klager andere wegen open. Nu klager wel ongemak heeft ondervonden zal de beroepscommissie de hoogte van de tegemoetkoming naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 25,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, J. Schagen MA en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van
F.A. Groeneveld, secretaris, op 28 augustus 2012
secretaris voorzitter