Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0572/GV, 8 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:08-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/572/GV

betreft: [klager] datum: 8 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 1 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 22 februari 2002 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Een van de gronden voor afwijzing betreft al diverse malen het feit dat er nog een openstaande zaak zou zijn. De zaak is echter van zodanige aard dat er geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf is te verwachten en vormt derhalve geenbeletsel voor het toewijzen van verlof. Uit een bijgevoegde brief van de officier van justitie te Zutphen van 14 december 2001 blijkt dit duidelijk. Bovendien is de betreffende zaak inmiddels afgerond. De behandeling ter zittingheeft op 4 maart 2002 plaats gehad en klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk. Ter zitting hebben zowel klager als de officier van justitie afstand gedaan van hun recht om appèl in te stellen tegengenoemd vonnis, waarmee de zaak onherroepelijk is geworden en niet meer als grond kan worden tegen geworpen.
Een andere grond voor afwijzing van het verlof betreft het feit dat klager zich van augustus 1998 tot oktober 2000 zou hebben onttrokken aan zijn detentie.Verscheidene malen is reeds uitgelegd wat de reden hiervoor was. De zus vanklager is in Turkije overleden, maar hij kreeg geen verlof om afscheid te kunnen nemen. Bij zijn volgende reguliere verlof is hij toch afgereisd naar Turkije en heeft hij daar enkele maanden, in het dorpje waar zijn zus begraven is,verbleven om het verdriet te kunnen verwerken. Inmiddels was zijn paspoort verlopen en vanuit Turkije was het niet mogelijk deze te verlengen, waardoor hij niet terug naar Nederland kon. Hij is toen op een vals paspoort naarNederland gereisd, waar hij zich wilde melden, maar hij werd direct aangehouden. Er lagen dus andere motieven aan zijn niet terugkeren van verlof ten grondslag, dan ontvluchten aan justitie. Dit is inmiddels anderhalf jaar gelden enklager heeft zich sindsdien als een voorbeeldig gedetineerde gedragen. Hij heeft laten zien dat er afspraken met hem te maken zijn. Dit heeft hij in het verleden ook al bewezen, aangezien hij tot zesmaal toe een korteinvrijheidstelling heeft genoten, waarvan hij steeds tijdig is teruggekeerd naar de inrichting.
Klager beschikt over een Nederlands paspoort en heeft geen enkele intentie om zich buiten Nederland te vestigen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Verwezen wordt naar de brief van 20 december 2001, waarin klagers vorige verlofaanvraag is afgewezen. Het daarin gestelde acht de Minister nog steeds aan de orde. Het verlenen van bewegingsvrijheid buiten de inrichting wordt in hogemate bepaald door de verwachting dat een gedetineerde zich goed aan afspraken kan houden en geen misbruik zal maken van de geboden vrijheid. De Minister is, met het openbaar ministerie, van mening dat klager niet aan ditverwachtingspatroon voldoet. Klager is van augustus 1998 tot oktober 2000 ontvlucht geweest en heeft tijdens deze periode zelfs een nieuw strafbaar feit gepleegd. Hij heeft het in hem gestelde vertrouwen op ernstige wijze beschaamd.

Bovendien is nog steeds sprake van een openstaande zaak. Navraag bij het openbaar ministerie te Zutpen leerde dat deze zaak op 4 maart 2002 voor de politierechter zal komen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de locatie Alphen a/d Rijn wordt op grond van klagers functioneren positief geadviseerd.
Klager is welkom op het verlofadres, bij familie te Amsterdam.
De officier van justitie te Amsterdam geeft aan dat klager momenteel een subsidiaire hechtenis uitzit (hij heeft het bedrag waartoe hij in het kader van een ontnemingvordering was veroordeeld, niet betaald). Hij is eerder nietteruggekeerd van verlof. Er bestaat geen vertrouwen in een goede afloop van het verlof.
Door de politie regio Amsterdam/Amstelland is aangegeven dat het verzoek is toegestaan.

3. De beoordeling
Klager heeft een gevangenisstraf van 7 jaar met aftrek ondergaan terzake van overtreding van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De v.i.-datum viel op 25 november 2001. Hij ondergaat thans 365 dagen subsidiairehechtenis. De einddatum is bepaald op 25 november 2002.

Het beroep is gericht tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast, op grond van hetgeen namens klager is aangevoerd en niet door de Minister is bestreden, dat geen sprake meer is van een openstaande zaak.

Klager heeft zich van 3 augustus 1998 tot 4 oktober 2000 onttrokken aan zijn detentie door niet terug te keren naar de inrichting van een regimair verlof en is op laatstgenoemde datum op Schiphol aangehouden omdat hij met een valspaspoort reisde. Dit gegeven vormt een forse contra-indicatie voor verlof en rechtvaardigt, naar het oordeel van de beroepscommissie, de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hetgeen namens klager als reden voor zijn nietterugkeren wordt aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Derhalve is de afwijzing door de Minister van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrondenzoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 8 mei 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven