Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0615/TA, 17 augustus 2012, beroep
Uitspraakdatum:17-08-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/615/TA

betreft: [klager] datum: 17 augustus 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 februari 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij de Van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 juli 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. A.L Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, [...], juridisch
medewerker, [...], locatiedirecteur, en [...], psychiater.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de verhoging van klagers medicatie.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In het kader van zijn transmuraal verlof verbleef klager buiten de inrichting. Op 7 december 2011 is hij teruggeplaatst in de inrichting en de psychiater wilde de dosering van klagers medicatie verhogen. Klager kon zich absoluut niet verenigen met deze
verhoging. Klager is toen medegedeeld dat, indien hij geen medewerking zou verlenen, hem dwangmedicatie in de vorm van een depot zou worden toegediend. Klager was volledig overstuur en heeft toen gebeld met een kantoorgenoot van klagers raadsvrouw. Uit
angst voor een gedwongen injectie heeft klager de medicatie oraal ingenomen. Klager neemt weliswaar de medicatie in, maar is hiertoe gedwongen. Klager verwijst naar de uitspraken van de beroepscommissie 04/1930/TA van 18 november 2004 en 05/2280/TA van
15 maart 2006. Klager is van mening dat de grens tussen acceptabele drang en onaanvaardbare dwang om medicatie in te nemen, is overschreden. Er is dus sprake van dwangmedicatie als bedoeld in artikel 26 Bvt. Onduidelijk is verder of de inrichting het
onderscheid tussen drang en dwang aan klager heeft uitgelegd, waardoor hij zijn rechtspositie kon begrijpen.
Voorts stelt klager dat zijn recht op zelfbeschikking over zijn eigen lichaam wordt geschonden, welk recht is neergelegd in artikel 3 EVRM. Op grond van artikel 56, eerste lid aanhef en onder e, Bvt dient de klacht ontvankelijk te worden verklaard.
Klager heeft niet eerder dwangmedicatie gekregen. Er waren geen symptomen die verhoging van de dosis antipsychotica nodig maakte. Ook heeft geen grondige psychiatrische/psychologische indicatiestelling plaatsgevondenen en is niet gekeken naar minder
ingrijpende behandelingsmogelijkheden.
De klacht dient gegrond te worden verklaard en klager dient een tegemoetkoming te worden toegekend.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verbleef met afgebouwde medicatie buiten de inrichting. Het behandelend personeel zag hem dagelijks en hij zakte steeds verder weg. Hij maakte een psychotische indruk en hij leefde in wanen. Ook was klager seksueel ontremd, waren spullen in zijn
woning vernield en had hij al enige tijd zijn medicatie niet genomen. Klager is naar de inrichting teruggehaald en op 21 december 2011 is een verhoging van de medicatiedosis voorgesteld. Op 23 december 2011 heeft een gesprek mat klager plaatsgevonden
over de inname van de verhoogde dosering. Klager is toen een paar uur bedenktijd gegeven, maar van dwangmedicatie was geen sprake. Verwezen wordt naar de uitspraken van de beroepscommissie C98/141 van 8 april 1999, 02/2502/TA van 26 mei 2003 en
10/2277/TA en 10/1564/TA van 2 december 2010. Sinds hij de verhoogde dosering inneemt gaat het beter met klager.

3. De beoordeling
De inrichting heeft vanwege onder meer psychotisch gedrag van klager verhoging van de medicatie noodzakelijk geacht. Het is onderdeel van een zorgvuldige behandeling om een patiënt op de hoogte te stellen van de consequenties van zijn weigering
bepaalde
medicatie in te nemen. Er was echter geen sprake van dwangmedicatie als bedoeld in artikel 26 Bvt, ook al heeft klager dit wel als dwang ervaren.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr.drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 17 augustus 2012

secretaris voorzitter

Naar boven