Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0819/GA, 31 juli 2012, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/819/GA

betreft: [klager] datum: 31 juli 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A.W. Nillesen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 februari 2012 van de beklagcommissie bij de locatie Zuid van de penitentiaire inrichtingen Arnhem.

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 juli 2012, gehouden in de locatie De Karelskamp te Almelo, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw [...], en [...], juridisch medewerker bij de locatie Zuid.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, met cameratoezicht, wegens ernstige bedreigingen van personeelsleden tijdens de overbrenging naar een afzonderingscel en wegens geuite dreiging om zichzelf iets aan te
doen;
b. ongefundeerde beschuldigingen aan het adres van klager en klagers overplaatsing naar een andere inrichting.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van onderdeel b van het beklag en onderdeel a van het beklag ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Allereerst wordt verwezen naar en gepersisteerd bij de inhoud van het beroepschrift. De disciplinaire straf is volgens klager gegrond op aantijgingen over mogelijk leidinggeven aan medegedetineerden en betrokkenheid bij drugshandel. De in de mededeling
van de disciplinaire straf genoemde grond, het gedrag tijdens de overbrenging naar de afzonderingscel, kan niet als zodanig worden gebruikt. Klager is van mening dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. De beslissing om klager in afzondering
te
plaatsen had niet mogen worden genomen. Daarvoor waren onvoldoende ernstige bezwaren voorhanden, er was enkel sprake van aantijgingen en vermoedens jegens klager die nooit zijn onderbouwd. Klager heeft nooit aanleiding gegeven voor de verdenking van
betrokkenheid bij drugshandel in de inrichting. Het enige dat tegen klager kan spreken is dat hij, volgens zijn penitentiair dossier, een bekende Arnhemmer is met een reputatie in de drugshandel. Bij hem zijn nooit verdovende middelen aangetroffen. Als
niet tot klagers afzondering zou zijn besloten, had er ook niets kunnen voorvallen tijdens de overbrenging naar de afzonderingscel en had er ook geen disciplinaire straf kunnen volgen. Klager verblijft inmiddels ruim zeven maanden in een b.g.g.-regime.
Voor hem is niet duidelijk welke informatie ertoe geleid heeft dat hij in een dergelijk regime geplaatst moest worden. Klager begrijpt dat de informatie vanuit de locatie Zuid afkomstig is. Hij is van mening dat, als hij ergens van verdacht wordt, het
aan de directeur is om een en ander aan te tonen. Daarvan blijkt echter niet. Klager is onschuldig aan hetgeen hem wordt verweten. Hem is veel onrecht aangedaan. De directeur heeft in beklag aangevoerd dat na klagers overplaatsing de rust op de
afdeling
zou zijn weergekeerd. Dat is verder nooit onderbouwd. Klager heeft in het verleden steeds goed gefunctioneerd in de inrichting. Tegen de afzonderingsmaatregel die voorafging aan de disciplinaire straf, is geen beklag ingediend. Deze beide beslissingen
zaten zo dicht op elkaar, dat klager alleen beklag heeft ingediend tegen de disciplinaire straf. Voor klager was er sprake van een geheel van feiten. Klager wenst op te merken dat hij nooit bedoeld heeft te klagen over de fouilleringen van zijn bezoek.
Om die reden kan er geen sprake zijn van een niet-ontvankelijkverklaring van klager ten aanzien van een dergelijke klacht. Klager heeft niets tegen de inrichting. Hij vindt dat er anders met hem had moeten worden omgegaan.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Vanuit diverse bronnen kwamen er bij de directeur signalen binnen over klagers gedrag. Daarbij werd gesproken over door klager uitgeoefende druk op medegedetineerden en over angst voor klager bij de medegedetineerden. Om die reden heeft de directeur
besloten klager in afzondering te plaatsen, zulks in afwachting van een overplaatsing naar een andere inrichting. Tijdens de overbrenging naar de afzonderingscel zijn er zaken voorgevallen die hebben geleid tot de oplegging van onderhavige
disciplinaire
straf. De verdenking dat via klagers bezoek verdovende middelen in de inrichting konden worden gebracht, was een aanname op basis van de door de directeur ontvangen signalen. Om die reden is klagers bezoek regelmatig gecontroleerd. Na het vertrek van
klager van zijn verblijfsafdeling hebben de daar verblijvende medegedetineerden tegenover het personeel aangegeven dat daarmee de rust op de afdeling was weergekeerd. De directeur heeft er geen belang bij om redenen voor een afzonderingsplaatsing of
overplaatsing te verzinnen. In dit geval betrof het meerdere ontvangen signalen. De extra fouilleringen van klagers bezoek hebben overigens niets opgeleverd.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Hetgeen in beroep ten aanzien van deze klacht is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve in zoverre
ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van zijn klachten over ongefundeerde beschuldigingen, structurele fouillering en klagers overplaatsing naar de locatie Zoetermeer.

Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager aangevoerd nooit te hebben geklaagd over het structureel fouilleren van zijn bezoekers en dat de beklagcommissie daar ten onrechte een oordeel over heeft gegeven. De beroepscommissie zal het beroep in
zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van die structurele fouilleringen vernietigen en verstaan dat over dat onderwerp geen beklag is ingediend.

Hetgeen ten aanzien van de overige klachten van onderdeel b van het beklag is aangevoerd, kan – voor zover dat is komen vast te staan – niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ten aanzien daarvan
eveneens ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover dit is gericht op de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van het structureel fouilleren van zijn bezoekers, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verstaat dat
daaromtrent geen klacht door klager is ingediend.
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr J.A.M. de Wit, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 31 juli 2012

secretaris voorzitter

Naar boven