nummer: 12/1768/GA
betreft: [klager] datum: 7 augustus 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.V. van der Bom, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 30 mei 2012 van de beklagcommissie bij de locatie Arnhem Zuid,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Arnhem Zuid in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. G.V. van der Bom om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat de directeur op 27 januari 2012 heeft beslist om zijn beslissing op klagers eerste verzoek om algemeen verlof aan te houden.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. De directeur heeft op 27 januari 2012 beslist om zijn beslissing op klagers eerste verlofaanvraag aan te houden, omdat de directeur, alvorens
te beslissen, eerst over aanvullende informatie wenste te beschikken. Klager had zijn verlofaanvraag reeds enkele maanden voor de aanhoudingsbeslissing ingediend. Dit betreft de zoveelste aanhoudingsbeslissing van de directeur. Klager is eerder in
beklag gegaan tegen een eerdere aanhoudingsbeslissing op zijn eerste verlofaanvraag. Op dat beklag is door de beklagcommissie beslist dat een verlofaanvraag binnen een redelijke termijn moet worden behandeld en dat de aanhouding moet worden aangemerkt
als een weigering om verlof toe te kennen. Het beklag is vervolgens gegrond verklaard (beklagnr: A 2011/345). Ondanks die uitspraak heeft de directeur op 27 januari 2012 zijn beslissing op de verlofaanvraag opnieuw aangehouden. Het beklag dat tegen de
onderhavige aanhoudingsbeslissing is ingesteld, is ongegrond verklaard. De aanhoudingsbeslissing vermeldt niet wat de redenen voor aanhouding zijn. Er zou onvoldoende zicht op klager bestaan. Dit is vreemd, omdat klager op dat moment ruim vijf maanden
was gedetineerd. Ter zitting van de beklagcommissie kwam pas naar voren dat de noodzaak om meer informatie over klager te verzamelen was gelegen in het feit dat er vrees bestond dat klager niet zou terugkeren van verlof. Die vrees voor onttrekking is
nergens op gebaseerd. Het enige wat klager heeft gezegd is dat hij een ‘adempauze’ nodig had. In januari 2012 is bij klager een Risc afgenomen en daaruit komen geen zorgelijke signalen naar voren voor wat betreft de kans op herhaling. Nu er een Risc is
afgenomen doet het advies van het OM, dat dateert van oktober 2011, er niet meer toe. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en een tegemoetkoming toe te kennen.
De directeur persisteert bij zijn standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie en heeft op het beroepschrift als volgt gereageerd. In de uitspraak met beklagnummer A 2011/345 heeft de beklagcommissie beslist dat ingevolge de Algemene wet
bestuursrecht het niet tijdig nemen van een beslissing als een afwijzing moet worden aangemerkt. De verlofaanvraag is bij beslissing van 27 januari 2012 aangehouden en niet afgewezen. Het doel van aanhouding is het uitstellen van het verlof totdat
verlof verantwoord is. Als de verlofaanvraag wel was afgewezen dan zou klager één verlofmogelijkheid minder hebben gehad. Dat is nu niet het geval. In de aanhoudingsbeslissing was onder meer vermeld dat klager zichzelf meer moest laten zien. Dit heeft
klager aan de hand van een laagdrempelig programma gedaan, waardoor uiteindelijk positief is beslist op de verlofaanvraag. Klager is tijdens de huidige detentie reeds vier keer met verlof geweest.
3. De beoordeling
Uit de toelichting bij artikel 3 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting blijkt het volgende: “Ongeacht de vraag of hij zelf beslissingsbevoegd is, is de directeur degene die na ontvangst van het verzoek beoordeelt of en zo ja, welke
inlichtingen en adviezen bij de beoordeling van het verzoek nodig zijn, en die ervoor zorgt dat deze worden ingewonnen. Bij de beoordeling van een verzoek om verlof zullen in ieder geval gegevens over eerder, tijdens de lopende of voorafgaande
detentieperioden, genoten vrijheden moeten worden betrokken, en kan het advies worden gevraagd van in- en externe medische en sociale hulpverleners en externe instanties als de politie, de reclassering en de Immigratie- en naturalisatiedienst. Bij een
eerste verzoek om algemeen verlof is verder het door de directeur op grond van artikel 16 opgestelde verlofschema van belang, alsmede een eventuele observatierapportage en informatie betreffende de thuissituatie van de gedetineerde”.
Uit de aanhoudingsbeslissing van 27 januari 2012 in combinatie met de reactie van de directeur op het klaagschrift van 1 maart 2012 blijkt dat de directeur op 27 januari 2012 de beslissing op de verlofaanvraag heeft aangehouden, omdat hij op dat moment
nog niet over de informatie beschikte die – naar zijn oordeel – noodzakelijk was om te kunnen beslissen op klagers verlofaanvraag. De directeur was van oordeel dat er onvoldoende informatie beschikbaar was op basis waarvan hij een beeld kon vormen van
klager. Om toch een beeld van klager te kunnen vormen was het kennelijk noodzakelijk om klager te laten deelnemen aan een laagdrempelig programma waarbij hij werd geobserveerd en om aanvullende informatie op te vragen bij de inrichtingspsychologe. Nu
het klagers eerste verlofaanvraag betrof en het voor een afgewogen beslissing op de verlofaanvraag nodig is om over voldoende informatie te beschikken met betrekking tot klagers persoonlijkheid en zijn functioneren in de inrichting, is de
beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur om de verlofaanvraag aan te houden niet onredelijk en onbillijk is. Bovendien had de directeur op basis van de wel op 27 januari 2012 aanwezige informatie ook kunnen beslissen om klagers
verlofaanvraag af te wijzen. Klagers belangen zijn door de beslissing tot aanhouding derhalve niet geschonden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met wijziging van de gronden.
Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat het wenselijk is dat de directeur, na ontvangst van de verlofaanvraag, zo spoedig mogelijk alle inlichtingen verzamelt die hij meent nodig te hebben om te kunnen beslissen op de verlofaanvraag.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van F.A. Groeneveld, secretaris, op 7 augustus 2012
secretaris voorzitter