Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0496/JA, 23 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:23-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/496/JA

betreft: [klager] datum: 23 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 26 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Ley te Vught,

gericht tegen een uitspraak d.d. 14 februari 2002 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2002, gehouden in de j.j.i. 't Nieuwe Lloyd te Amsterdam is gehoord namens de voormelde directeur [...], projectmanager van cluster Zuid, in aanwezigheid van mevrouw [...],directiesecretaresse bij de inrichting. De ter zitting overgelegde toelichting op het beroep d.d. 9 april 2002 is bij de stukken gevoegd.

Klager, die inmiddels in vrijheid is en op behoorlijke wijze is opgeroepen, is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft uitsluiting van het verblijf in de groep tijdens het bezoekuur bij gebreke van bezoek.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De voor de j.j.i., gelegen binnen het complex van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Nieuw Vosseveld, bestemde post wordt vaak bezorgd en blijft dan liggen bij de p.i.. Het is onbekend wanneer de uitspraak van de beklagrechter inde j.j.i. is ingekomen. Een medewerker van de p.i. heeft deze op enig moment zonder envelop neergelegd bij de directiesecretaresse tijdens haar ziekteverlof, waarna de directeur de uitspraak op 21 februari 2002 onder ogen heeftgekregen. Gelet op het belang van de zaak wordt om inhoudelijke behandeling door de beroepscommissie verzocht.
In het onderhavige beklag staat artikel 22 Bjj centraal. Verwezen wordt naar de Memorie van toelichting op dit artikel: " Artikel 22 stelt naast elkaar het verblijf in de groep dan wel deelname aan gemeenschappelijke activiteiten.Dit betekent niet dat een jeugdige die niet deelneemt aan activiteiten recht heeft op een verblijf in de groep met de achterblijvende medebewoners. Dit zou een vergaand beslag leggen op de inzet van personeel. Indien de jeugdigeverkiest niet aan een activiteit deel te nemen kan dit betekenen dat hij zich op zijn kamer dient terug te trekken en daar moet blijven tot er weer personeel voor het toezicht op de groep beschikbaar is."
Tijdens de opbouwfase van de inrichting werd bij gebreke van de mogelijkheid om de gehele groep van twaalf jongens tegelijk bezoek te laten ontvangen de groep gesplitst. De ene helft had bezoek en de andere verbleef op dat moment opzijn kamer, evenals de jeugdigen voor wie bezoek geprogrammeerd stond maar die dat niet kregen. Tot deze laatste groep behoorde klager. Een beklag tegen het verblijf op de kamer om slechts organisatorische redenen -geenprogramma-aanbod wegens het bezoekblok van de andere helft van de groep- zou gegrond moeten zijn, echter gelet op artikel 22 Bjj en de Memorie van toelichting niet het onderhavige beklag, nu klager wegens het ontbreken van eenbezoeker voor hem op zijn kamer diende te verblijven. Hij nam immers geen deel aan een hem aangeboden activiteit; het is zijn verantwoordelijkheid om bezoek te organiseren. Het om welke reden dan ook geen bezoek ontvangen betekenteen weigering deel te nemen aan het dagprogramma. Externe, buiten de besluitvorming van klager liggende factoren, die het al dan niet ontvangen van bezoek bepalen, doen hieraan niet af. De inrichting zal ten behoeve van de groepjeugdigen, die geen relaties hebben, niet wensen te onderhouden of van deze geen bezoekrespons ontvangen, pogen een vrijwilligers-bezoekgroep te formeren.
Thans komt de inrichting tegemoet aan het oordeel van de alleensprekend beklagrechter door voor de gehele groep tegelijk bezoek te plannen en de achterblijvers in de groep te laten. Daarmee zijn alle personele middelen verbruikt,zodat op zaterdag en zondag -de bezoekdagen- voor de groepen, waarvoor geen bezoekuur is gepland, waardevolle extra activiteiten, zoals koken, sporttoernooien, mentor- of groepsgesprekken, niet mogelijk zijn. Zo komt dit accent ophet beheersmatige in mindering op de pedagogische opdracht van de inrichting. Het wachten is op beklagzaken betreffende het onvoldoende aanbod van leuke activiteiten. Gelet op de bestemming van de inrichting, de populatie en dedifferentiaties kiest de inrichting niet voor vermenging van groepen gedurende bezoekuren.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep gaat de beroepscommissie ervan uit dat de directeur het beroep overeenkomstig artikel 74, eerste lid, Bjj tijdig heeft ingesteld. Daarbij overweegt zij dat het op grond van destartfase en ligging van de inrichting in dit geval niet uitgesloten moet worden geacht dat het op 14 februari 2002 naar de directeur verzonden afschrift van de uitspraak van de beklagrechter niet juist is bezorgd en eerst op ofomstreeks 21 februari 2002 de directeur heeft bereikt.

Vast is komen staan dat klager op de dag, dat voor hem het bezoekmoment is ingeroosterd en hij geen gezoek ontvangt, voor de duur van het bezoek en de afwikkeling ervan wordt ingesloten in zijn kamer, waardoor hij minder dan het inartikel 22 Bjj voorgeschreven minimumaantal uren in de groep verblijft.
Artikel 22 Bjj bepaalt, voorzover in beroep van belang, dat jeugdigen in groepen verblijven en deelnemen aan gemeenschappelijke activiteiten gedurende ten minste twaalf uren per dag gedurende de week en acht en een half uur per daggedurende het weekeinde.
Blijkens artikel 1 x Bjj wordt onder activiteiten verstaan activiteiten ingevolge hoofdstuk IX van de wet. Bezoek, geregeld in hoofdstuk VIII Bjj, is dan ook niet aan te merken als een activiteit, waarvan het niet deelnemen daaraandoor de jeugdige kan leiden tot een gedwongen verblijf op de eigen kamer.
Het verweer van de directeur dat het uitsluiten van verblijf in de groep van de jeugdigen gedurende het bezoekuur van medegroepsleden en andere groepen geboden is teneinde de pedagogische opdracht van de inrichting beter te kunnenuitvoeren, omdat slechts in dat geval personeel beschikbaar is voor extra, waardevolle activiteiten voor de jeugdigen in het weekeinde, kan de beroepscommissie niet volgen. Anders dan het verblijf op de eigen kamer tijdensbezoekuren acht de beroepscommissie juist het verblijf in de groep in pedagogisch opzicht waardevol voor jeugdigen in verband met hun sociale en opvoedkundige ontwikkeling.
De beslissing van de directeur om klager tijdens het bezoek bij gebreke van bezoek voor hem uit te sluiten van verblijf in de groep is dan ook in strijd met de wet. De beroepscommissie zal het beroep ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, prof. N.W. Slot en mr. R.H.J. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven