Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1591/GM, 10 augustus 2012, beroep
Uitspraakdatum:10-08-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/1591/GM

betreft: [klager]r datum: 10 augustus 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Sneller, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Zuyderbos te Heerhugowaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 14 mei 2012 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 juli 2012, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J.J. Sneller. De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Zuyderbos heeft schriftelijk laten weten niet
ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 22 februari 2012, betreft inadequate medische zorg en het veranderen van een behandelafspraak zonder medeweten van klager.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Klager heeft op zaterdag 18 februari 2012 een beroep gedaan op een noodarts (GGD-arts) in verband met een zenuwontsteking aan een kies. De betreffende GGD-arts heeft klager onderzocht en
antibiotica en pijnstillers voorgeschreven. Na zijn bezoek heeft de GGD-arts zonder klagers medeweten en instemming de diagnose besproken met p.i.w.-ers. De GGD-arts heeft hiermee zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Klager ontving de voorgeschreven
medicatie niet, omdat werd gesteld dat hij op maandag 20 februari 2012 een afspraak had met de tandarts. De GGD-arts heeft hem dat niet medegedeeld. Klager moest dit zelf later die avond vernemen. Klager meent dat hierdoor het vertrouwen tussen de arts
en hem op grove wijze wordt geschonden.
Klager had twee dagen opsluiting op eigen cel opgelegd gekregen en heeft om een arts geroepen. De GGD-arts constateerde een abces. Klager heeft gehoord dat een p.i.w.-er op de gang met de GGD-arts in gesprek was, maar heeft de reactie van de arts niet
gehoord. Tijdens het bezoek van de arts is niet gesproken over de afspraak met de tandarts de daaropvolgende maandag. Klager heeft na het vertrek van de GGD-arts geen andere medicatie ontvangen. De handelwijze van de arts is niet in overeenstemming met
de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Klager wil een tegemoetkoming.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Binnen de inrichting wordt aan een ieder gelijke zorg geleverd. De medische dienst heeft een verzoek ontvangen om klager in te plannen op het spreekuur van de tandarts. Dit is aan klager
teruggekoppeld. Klager heeft verder geen verzoek aan de medische dienst gericht om te worden gezien in verband met pijnklachten. Klager heeft zich ziek gemeld. Hij is toen niet binnen 48 uur door de medische dienst opgeroepen. Gebleken is dat de
ziekmelding niet door is gegeven aan de medische dienst. Net voor sluitingstijd op vrijdag werd de ziekmelding doorgegeven. Op dat moment kon klager niet meer worden opgeroepen en is hem het advies gegeven om ter pijnstilling paracetamol te gebruiken.
Hij stond voor maandag ingepland voor de tandarts.

3. De beoordeling
Klager klaagt over het handelen van de GGD-arts, die als noodarts op zaterdag 18 februari 2012 is ingeroepen om klagers klachten aan zijn kies te beoordelen. Artikel 28, eerste lid, van de Pm bepaalt het volgende: “Een gedetineerde kan een
beroepschrift
indienen tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts. Met de inrichtingsarts wordt in dit hoofdstuk gelijkgesteld de verpleegkundige dan wel andere hulpverleners die door de inrichtingsarts bij de zorg aan gedetineerden zijn betrokken”.
Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt mee dat ook de noodarts die in het weekend door de inrichting wordt ingeroepen voor het verlenen van medische zorg moet worden gelijkgesteld met de inrichtingsarts. De noodarts dient te worden gezien als de
vervanger van de inrichtingsarts zoals bedoeld in artikel 42, derde lid, van de Pbw, en wel op die momenten dat geen arts in de inrichting aanwezig is terwijl medische zorg van een arts wel noodzakelijk is in het belang van de gezondheid van de
gedetineerde. De noodarts dient te worden onderscheiden van specialisten of andere hulpverleners die ook bij de medische zorg van een gedetineerde worden betrokken, maar niet aan de inrichting zijn verbonden. Klager kan derhalve in zijn klacht worden
ontvangen.

Uit de stukken en de ter zitting van de beroepscommissie gegeven toelichting komt naar voren dat de GGD-arts een eerder met klager besproken medische behandeling heeft gewijzigd en klager hier niet over heeft ingelicht. In het licht van artikel 448,
eerste lid, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin de inlichtingenplicht van de hulpverlener is neergelegd, is de beroepscommissie van oordeel dat deze handelwijze in strijd is met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Hierbij neemt de
beroepscommissie in aanmerking dat klager niet te kennen heeft gegeven niet nader geïnformeerd te willen worden. Het beroep zal derhalve in zoverre gegrond worden verklaard. De beroepscommissie zal klager een tegemoetkoming toekennen van € 10,=.

Wat betreft de vermeende schending van de geheimhoudingsplicht overweegt de beroepscommissie het volgende. De hulpverlener is op grond van artikel 457 van boek 7 BW gehouden geen informatie aan anderen dan de patiënt te verstrekken. Hieronder zijn
echter niet begrepen degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst, voor zover de verstrekking noodzakelijk is voor de door hen in dat kader te verrichten werkzaamheden. De beroepscommissie is van oordeel dat
de p.i.w.-er in een justitiële inrichting dient te worden gezien als een bij de behandeling betrokkene waarop de geheimhoudingsplicht van de arts niet geldt. Juist in de situatie dat niemand van de medische dienst aanwezig is, zoals in de weekenden,
zal
de GGD-arts ter uitvoering van de voorgenomen behandeling dit moeten bespreken met het dienstdoende personeel. Gesteld noch gebleken is dat de GGD-arts daarmee verder is gegaan dan noodzakelijk was.
Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Wat betreft de aan klager verleende medische zorg omtrent zijn klachten aan zijn kies, is de beroepscommissie niet gebleken dat deze als onzorgvuldig moet worden bestempeld, of anderszins in strijd moet worden geacht met de in artikel 28 Pm neergelegde
norm.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond wat betreft het inlichten van klager over de gewijzigde behandeling.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Zuyderbos toekomende tegemoetkoming op € 10,-
Zij verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. L.E.M. Kleipool en dr. ing. C.J. Ruissen, leden, in tegenwoordigheid van
R. Kokee, secretaris, op 10 augustus 2012

secretaris voorzitter

Naar boven