Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0083/GA en 12/0132/GA, 18 juni 2012, beroep
Uitspraakdatum:18-06-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/83/GA en 12/132/GA

betreft: [klager] datum: 18 juni 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

de directeur van Detentiecentrum Zeist, en

[...], hierna te noemen klager, namens hem ingediend door mr. A.A. Kan,

gericht tegen een uitspraak van 6 januari 2012 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 mei 2012, gehouden in de penitentiaire inrichting Amsterdam Over-Amstel, zijn de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van Detentiecentrum Zeist, [...], en een kantoorgenoot van klagers raadsman, de heer mr. W.
de Vries, gehoord. Klagers raadsman heeft schriftelijk bericht dat klager niet bij de behandeling van het beroep ter zitting aanwezig zal zijn.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, wegens bedreiging van een personeelslid met een aardappelschilmesje.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard voor zover de disciplinaire straf de duur van zeven dagen te boven gaat en heeft het beklag voor het overige ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Aan klager
is een tegemoetkoming toegekend van € 70,=.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Primair wordt aangevoerd dat geen sprake was van verwijtbaar gedrag. Klager was bij een medegedetineerde op cel om een aardappelschilmesje te halen.
Vervolgens kwam het betreffende personeelslid alleen de cel binnen. Dit is niet conform de regels. Klager heeft hierover een grapje gemaakt. Vervolgens gebeurt er - volgens klager - een hele tijd niets. Dan, een aantal uren later, krijgt klager
plotseling de disciplinaire straf opgelegd. Als de situatie daadwerkelijk bedreigend was, waarom heeft het personeelslid dan niet op de knop gedrukt of direct actie ondernomen? De straf is waarschijnlijk opgelegd als wraak vanwege eerder gedrag van
klager. Bovendien is klager onvoldoende in de gelegenheid gesteld zijn standpunt te onderbouwen. De medegedetineerde van klager had als getuige moeten worden gehoord, hetgeen niet is gebeurd. Het ging namelijk om de waardering van de feiten. Subsidiair
wordt namens klager aangevoerd dat, zelfs als het verhaal van het personeelslid moet worden gevolgd, aan klager niet de zwaarste straf had mogen worden opgelegd. Voor zover al sprake is geweest van bedreiging, was dit alleen mondeling. De impact die
dit
op het personeelslid heeft gehad, mag bovendien niet meewegen bij de bepaling van de strafmaat, aangezien die impact pas gaandeweg duidelijk wordt. De straf moet enkel zijn gericht op de persoon aan wie de straf wordt opgelegd. Dat klager eerder in
beeld is geweest vanwege zijn gedrag, kan bovendien geen reden vormen voor oplegging van de straf. Klager heeft een gevangenisstraf van zes jaar, waardoor het logisch is dat hij vaker in beeld komt dan een kortgestrafte gedetineerde. Omdat sprake is
van
een “criminal charge” zijn ook de bepalingen uit het EVRM van toepassing.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De directeur heeft zich gebaseerd op de Pbw. Aan klager is een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd, omdat het
incident heeft plaatsgevonden op cel. Klager heeft, toen het personeelslid in de cel van de medegedetineerde was, de deuropening versperd terwijl hij een aardappelschilmesje in zijn hand hield. Het personeelslid heeft in een fractie van een seconde een
beslissing moeten nemen en heeft ervoor gekozen om klager weg te duwen en de cel uit te lopen. Het voorval vond plaats om 16:20 uur. Het rapport is pas om 23:00 uur opgemaakt, omdat het personeelslid even stoom moest afblazen en er is overlegd. Er was
geen directe fysieke bedreiging, maar het incident is wel stressvol en belastend geweest voor het personeel. Het betreffende personeelslid heeft daarom ook nazorg gekregen. De directeur is uitgegaan van de feiten zoals omschreven in het schriftelijke
verslag van het incident. Er is een gesprek met de medewerker geweest en met klager. Klager heeft niet ontkend, maar heeft alleen gezegd dat het een grapje was. Er zijn geen getuigen gehoord, omdat klager de feitelijke weergave uit het schriftelijke
verslag niet ontkent. Indien er wel onduidelijkheden waren geweest, zouden er wel getuigen zijn gehoord. Klager is vaker in beeld geweest. Met hem is besproken dat dit geen geintjes zijn. Het effect dat het incident op het personeelslid heeft volgens
de
directeur geen rol gespeeld bij de bepaling van de hoogte van de straf.

3. De beoordeling
Aan klager is een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel opgelegd, omdat hij in een cel een medewerker heeft bedreigd met een aardappelschilmes en daarbij in de deuropening is gaan staan, terwijl de medewerker op de cel
verbleef. Daarbij heeft klager gezegd: “Zo nu zijn we alleen en je hebt geen collega’s dus je komt de cel niet meer uit”.

Klager heeft deze feitelijke gang van zaken niet ontkend, zodat de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid heeft kunnen beslissen om geen getuigen te horen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is bovendien gebleken
dat sprake is geweest van ernstige bedreiging van het personeelslid. In de richtlijn “Disciplinaire straffen en maatregelen” van de inrichting staat dat de standaardstraf voor ernstige bedreiging van het personeel 1 tot 7 dagen strafcel is. In dit
geval
was echter niet alleen sprake van een mondelinge bedreiging, maar was tevens sprake van bedreiging met een mes. Gelet hierop acht de beroepscommissie de opgelegde straf van veertien dagen strafcel dan ook niet onredelijk.

Het beroep van de directeur zal derhalve gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal, voor zover daarbij het beklag gegrond is verklaard, worden vernietigd en het beklag zal in zoverre alsnog ongegrond worden verklaard. Het beroep
van klager zal ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal, voor zover daarbij het beklag ongegrond is verklaard, worden bevestigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond en het beroep van klager ongegrond. Zij vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover daarbij het beklag gegrond is verklaard en verklaart het beklag in zoverre alsnog
ongegrond. Zij bevestigt de uitspraak van de beklagrechter voor het overige.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. L.M. Moerings en dr. J.P.S. Fiselier leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 18 juni 2012

secretaris voorzitter

Naar boven