nummer: 02/196/TP
betreft: [klager] datum: 14 mei 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 21 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 5 januari 2002 verlengd tot en met 4 april 2002.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 29 december 1999 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 10 april 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring, laatstelijk in hethuis van bewaring (h.v.b.) Unit 1, locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 21 augustus 2001 besloten tot plaatsing van klager in de tbs-kliniek De Singel te Amsterdam (hierna: De Singel). Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog nietgerealiseerd.
3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager maakt bezwaar tegen verder verblijf in een h.v.b. Hij verblijft nu al ruim vier jaar in een h.v.b. Hij krijgt daar geen hulp voor de psycho-sociale problematiek, aanpassings- enverwerkings-problemen waar hij mee kampt. Klager is slachtoffer van discriminatie en ervaart allerlei onrechtvaardigheden gedurende een periode van vier jaar van fysieke en psychische mishandeling. Feitelijk zijn er geen grondenaanwezig die een verblijf in een p.i. rechtvaardigen. Niet alleen klager heeft moeite met dwangverpleging maar ook prof. Van Leeuwen heeft dat, gelet op diens rapportage uit 1998. Klagers verblijf in een h.v.b. is in strijd met dewet en de wettelijke voorschriften. Klager verzoekt om in een geschikte inrichting te worden geplaatst zoals nationale en internationale wetgeving dat voorschrijven.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. De verlengingsbeslissing is aan klager uitgereikt op 11 januari 2002, terwijl het beroepschrift door de Raad is ontvangen op 21 januari 2002. Klagerwordt in verband met overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk in zijn beroep geacht. Mocht klager wel ontvankelijk worden geacht dan wordt het beroep formeel gegrond geacht nu de beslissing tot verlenging van depassantentermijn niet tijdig aan klager is meegedeeld.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 9 maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijkis.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf (klager verblijft op een Bijzondere Zorg Afdeling) geensignalen daaromtrent ontvangen. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 21 februari 2002 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.
4. De beoordeling
Vaststaat dat de bestreden beslissing op 11 januari 2002 aan klager is uitgereikt. Vervolgens heeft klager in een schrijven gedateerd 16 januari 2002 beroep tegen die beslissing aangetekend. Klagers beroepschrift is verzonden in eenenvelop waarvan het poststempel de datum 18 januari 2002 vermeldt, en is ingekomen bij het secretariaat van de Raad op 21 januari 2002. Nu klager voor het verzenden van post afhankelijk is van personeel kan de beroepscommissie nietconcluderen dat klager de in artikel 58, vijfde lid, Bvt vermelde termijn voor het indienen van een beroepschrift heeft overschreden. De beroepscommissie gaat ervan uit dat klager het beroepschrift tijdig heeft ingediend en zalklager in zijn beroep ontvangen.
Klager is op 27 december 2001 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 5 januari 2002 is verstreken. Vervolgens is hij bij brief d.d. 8 januari 2002, derhalve na het verstrijken van de passantentermijn,geïnformeerd over de verlenging daarvan.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in de artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.
Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.
Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.
Op grond van het bepaalde in artikel 9, tweede lid aanhef en onder f van de Penitentiaire beginselenwet kan een tbs-gestelde ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege is gegeven, worden opgenomen in een h.v.b.voor zolang opname in een tbs-inrichting niet mogelijk is.
De totale duur van het verblijf van klager als passant in een huis van bewaring is ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van allein aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
Uit de medische verklaring d.d. 21 februari 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Rotterdam blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende teworden verlengd van 5 januari 2002 tot en met 4 april 2002. Nu de bestreden beslissing d.d. 8 januari 2002 op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lidonder b, in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klager ineen tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 5 januari 2002 tot en met 4 april 2002.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. Van Gemert, secretaris, op 14 mei 2002.
secretaris voorzitter