Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0195/TP, 17 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:17-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/195/TP

betreft: [klager] datum: 17 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 21 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. M. van Gemert, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. A.P. Visser om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 27 december 2001 verlengd tot 27 maart 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 10 maart 1999 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal wordenverpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 1 januari 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring (h.v.b.’s),laatstelijk in locatie De Schie te Rotterdam.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 10 juli 2001 besloten tot plaatsing van klager in het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug (Veldzicht). Klager is op 3 april 2002 in die inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de beslissing tot verlenging van zijn passantentermijn. De lijdensdruk van klager wordt groter naarmate de plaatsing langer op zich laat wachten.Er is aan klager weliswaar een financiële tegemoetkoming geboden voor de te lange duur van de passantentermijn, maar deze wordt pas uitbetaald als klager daadwerkelijk wordt geplaatst in een tbs-inrichting. Ten slotte geeft destandaard motivering van de beslissing geen blijk van een individuele belangenafweging.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn. Klager is niet tijdig, namelijk op 14 januari 2002, gehoord. Het hoorverslag dateert van 14 januari 2002. De verlengingsbeslissing is niet tijdig aan klager meegedeeld bij brief van 15 januari2002. Deze is aan klager uitgereikt op 17 januari 2002.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon ten tijde van de bestreden beslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Klager verbleef toen twaalf maanden in een h.v.b. Eendergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is. Wel is aan klager, gelet op de duur van de passantentermijn, bij brief van 15 januari 2002 een aanbod tot financiëletegemoetkoming gedaan.
Er bestond ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager verbleef toenop een gewone afdeling van het h.v.b. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit deinrichting van klagers verblijf geen signalen daaromtrent ontvangen. In het kader van het onderhavige beroep is de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) verzocht de Minister te berichten omtrent de vraag of een voortgezet verblijfin een h.v.b. verantwoord is met het oog op de psychische conditie van klager. Bij ontvangst van deze medische verklaring zal deze per ommegaande aan de beroepscommissie worden toegezonden.

4. De beoordeling
Klager is op 14 januari 2002 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 27 december 2001 is verstreken. Bij brief d.d. 15 januari 2002 is hij geïnformeerd over die verlenging.
Derhalve is niet voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van depassantentermijn op formele gronden te worden vernietigd.

Klager dient, gelet op het hiervoor overwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing twaalf maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit gevalals onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn ook op materiële gronddient te worden vernietigd.

Uit de medische verklaring d.d. 8 februari 2002 van de FPD Rotterdam en Dordrecht te Rotterdam blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in het h.v.b. als onverantwoordmoest worden beschouwd. Wel zou langer verblijf in het h.v.b., getuige diezelfde medische verklaring, wrok en verzet kunnen doen toenemen. Dat zou uiteindelijk ten nadele van klager en zijn verblijf in een tbs-inrichting kunnenwerken.
De beroepscommissie gaat er van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden.

De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk isverwezenlijkt (3 april 2002), met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
In dit verband merkt de beroepscommissie nog op dat het tijdstip en de wijze van uitbetalen van de door de beroepscommissie toegekende tegemoetkoming in het kader van de onderhavige procedure niet aan de orde zijn. Vragendaaromtrent dienen te worden gericht aan de Minister.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële gronden en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 50,= en
b) € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een h.v.b. twaalf maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt (3 april 2002), met dien verstande dat ditbedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven