nummer: 12/70/TA
betreft: [klager] datum: 6 juli 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.M. Kwakman, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 29 december 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Oldenkotte te Rekken, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Klager, zijn raadsvrouw, mr. J.A.M. Kwakman, en het hoofd van de inrichting zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 6 april 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught te worden gehoord. Klager en zijn raadsvrouw hebben
schriftelijk bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Het hoofd van de inrichting heeft telefonisch laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering toestemming te verlenen voor een bezoekregeling met een medepatiënte van dezelfde inrichting.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat de beklagrechter hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn beklag mondeling toe te lichten. Het hoofd van de
inrichting
is niet ingegaan op de vraag waarom de veiligheid tijdens een bezoek van de medepatiënte in het geding is. De opvattingen hierover van de inrichting zijn onvoldoende onderbouwd. Klager heeft subsidiair om begeleid bezoek verzocht. Begeleid bezoek kan
niet een dusdanig gevaar opleveren dat een bezoekregeling onverantwoord is. Als er werkelijk gevaar dreigt, zou de inrichting de gezamenlijke activiteiten van klager en de medepatiënte niet hebben toegestaan. Het contact dat zij nu hebben is enkel in
de
gemeenschappelijke ruimtes, waarbij meestal van elk van hen verwacht wordt dat zij een eigen programma volgen. Er is bijvoorbeeld tijdens de arbeid geen gelegenheid met elkaar te communiceren. Daarbij is niet altijd sprake van enige privacy.
Waarschijnlijk zal de medepatiënte binnenkort worden overgeplaatst naar een andere inrichting, waardoor zelfs visueel contact tussen beiden niet meer mogelijk is.
Het hoofd van de inrichting heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De aard van de onderhavige zaak had de beklagrechter, naar het oordeel van de beroepscommissie, aanleiding moeten geven klager in de gelegenheid te stellen zijn beklag mondeling toe te lichten in plaats van de zaak af te doen op de stukken. Dit kan
echter niet tot gegrondheid van het beroep leiden, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.
Op grond van artikel 37, eerste lid, van de Bvt heeft de verpleegde recht om ten minste gedurende een uur per week bezoek te ontvangen. In de memorie van toelichting bij dit artikel wordt het begrip bezoek als volgt toegelicht: “Onder bezoek wordt
verstaan ieder visueel contact tussen een verpleegde en een ander persoon, die niet op de afdeling van de verpleegde verblijft en voorts ook niet gezamenlijk met de verpleegde aan bepaalde activiteiten deelneemt of met hem bepaalde werkzaamheden
verricht, gedurende welke deze in de gelegenheid worden gesteld met elkaar te communiceren. Bezoek kan dus ook contact tussen twee verpleegden in één en dezelfde inrichting omvatten, indien het verplegings- en behandelingsprogramma dit contact niet op
andere wijze mogelijk maakt” (Kamerstukken II, 1993-1994, 23 445, nr. 3, p. 43-44).
Klager en de betreffende medepatiënte treffen elkaar in de inrichting, maar volgen volgens klager een gescheiden programma. Derhalve is onduidelijk of sprake is van gezamenlijke activiteiten en werkzaamheden. Voor de beoordeling van dit beroep gaat de
beroepscommissie ervan uit dat sprake is van bezoek als hiervoor omschreven. Als grond voor de afwijzing heeft het hoofd van de inrichting in zijn brief van 3 november 2011 aan de raadsvrouw van klager verwezen naar de persoonlijke kenmerken van
klager,
die een gevaar opleveren in geval van een relatie met een zeer kwetsbare vrouw als de medepatiënte en naar de problematiek van de vrouw die de relatie in ongunstige zin kan beïnvloeden. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de weigering
een bezoekregeling toe te staan bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 6 juli 2012
secretaris voorzitter