nummer: 12/383/GA
betreft: [klager] datum: 3 juli 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.A. Madern, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 12 maart 2010 van de beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de vermissing van goederen bij gelegenheid van klagers plaatsing in de locatie Esserheem in juli 2009.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening ontvankelijk te zijn in zijn beroep. De uitspraak van de beklagcommissie van 12 maart 2010 is pas op 27 januari 2012, nadat de advocaat daaromtrent navraag had gedaan, ontvangen. Het beroep is daarom tijdig ingesteld. Klager is van
mening dat zijn goederen in de locatie Esserheem kwijt zijn geraakt. Daarvoor dient hij financieel te worden gecompenseerd. Ook wordt verzocht om vergoeding van de door klager gemaakte kosten voor rechtskundige bijstand. Klager en zijn preciosa zijn op
30 juli 2009 in Esserheem aangekomen. De omstandigheid dat daar niet is getekend voor ontvangst van de preciosa, ontslaat de inrichting niet van haar aansprakelijkheid voor de vermissing.
De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts heeft hij aangevoerd dat klager zijns inziens niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn beroep. De uitspraak van de beklagcommissie is op 18 maart 2010 aan klager
verzonden. Klagers raadsman heeft op enig moment om de uitspraak van de beklagcommissie verzocht, welke hij op 27 januari 2012 heeft ontvangen. De directeur is van mening dat het beroepschrift te laat is ingediend. Voor zover de beroepscommissie klager
ontvankelijk mocht achten in zijn beroep, handhaaft de directeur het eerder tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. Met betrekking tot het ingestelde onderzoek door het bureau veiligheid en integriteit geldt dat dit onderzoek geen
duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over de vermissing van de goederen van klager. Klagers einddatum van detentie was 20 januari 2010.
3. De beoordeling
Vast staat dat de beklagcommissie op 12 maart 2010 uitspraak heeft gedaan en dat deze uitspraak op 18 maart 2010 is verzonden aan partijen. Nu klagers einddatum van detentie viel op 20 januari 2010 en uit de aan de beroepscommissie ter beschikking
staande gegevens aannemelijk wordt dat toen geen woon- of verblijfplaats van klager bekend was, is voldoende aannemelijk dat klager (althans zijn raadsman) pas op 27 januari 2012 kennis heeft kunnen nemen van de uitspraak van de beklagcommissie. Gelet
daarop is tijdig beroep ingesteld en is klager ontvankelijk in zijn beroep.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager ontvankelijk in zijn beroep. Zij verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. F.G. Bauduin en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 3 juli 2012
secretaris voorzitter