Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0564/GA, 3 juli 2012, beroep
Uitspraakdatum:03-07-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/564/GA

betreft: [klager] datum: 3 juli 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. V.P.J. Tuma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 februari 2012 van de beklagcommissie bij de locatie De Karelskamp te Almelo,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 11 juni 2012, gehouden in de locatie Ooyerhoek Zutphen, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie De Karelskamp. Hoewel klager, die verblijft in de PIA van de locatie De Berg te
Arnhem,
op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. Klagers raadsman,
mr. V.P.J. Tuma, heeft op 25 mei 2012 schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, vanwege het feit dat klagers verblijf in de locatie De Karelskamp geen optie meer was, terwijl er in overleg met de
selectiefunctionaris nog geen andere passende setting was gevonden, welke ordemaatregel extern ten uitvoer is gelegd in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. De reden waarom klagers verblijf in de locatie De Karelskamp geen optie meer zou zijn, is in de beslissing tot oplegging van de
ordemaatregel niet vermeld. Het feit dat er nog geen passende setting voor klager is, is geen reden om aan klager gedurende de overbruggingsperiode een ordemaatregel op te leggen. De artikelen 23 en 24 van de Pbw noch enige andere rechtsregel bieden
hiervoor een grondslag. Het oordeel van de beklagcommissie dat het na ommekomst van de disciplinaire straf nog noodzakelijk kon worden geacht dat klager in afzondering moest verblijven is onbegrijpelijk. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren
en een tegemoetkoming toe te kennen van € 230,=.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft een disciplinaire straf van veertien dagen opgelegd gekregen in verband met het bezit van een mobiele telefoon. Tijdens de
tenuitvoerlegging van die disciplinaire straf zijn er in de inrichting nog een aantal andere telefoons en een hoeveelheid cocaïne aangetroffen, naar aanleiding waarvan het vermoeden is gerezen dat er sprake was van een netwerk. Uit nader onderzoek zijn
duidelijke signalen naar voren gekomen dat klager betrokken was bij een netwerk dat zich bezighield met onder andere het binnensmokkelen van contrabande. Omdat er een gegrond vermoeden van klagers betrokkenheid bestond, was zijn verblijf in De
Karelskamp geen optie meer. Naar aanleiding van dit vermoeden is ook het Gedetineerden recherche informatiepunt (GRIP) ingeschakeld. Op basis van deze omstandigheden heeft de directeur een ordemaatregel opgelegd, die om capaciteitsredenen in overleg
met
de selectiefunctionaris ten uitvoer is gelegd in de p.i. Zwolle. Deze omstandigheden zijn bewust niet in de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel opgenomen, omdat het onderzoek nog niet volledig was afgerond en het in het belang van het
onderzoek nodig was dat de voorlopige onderzoeksresultaten nog werden stilgehouden. In Zwolle is klager op verzoek van de directeur meegedeeld waarom de ordemaatregel was opgelegd.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 57, eerste lid, van de Pbw dient de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te stellen te worden gehoord alvorens hij beslist omtrent de plaatsing in afzondering, als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Pbw in samenhang
met artikel 23, eerste lid, onder a. of b, van de Pbw, en de toepassing van artikel 25 van de Pbw. Uit de stukken blijkt niet dat klager vooraf is gehoord. Dat klager op verzoek van de directeur mondeling is meegedeeld waarom de ordemaatregel is
opgelegd, is niet horen als bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Pbw. Het beroep zal derhalve op formele grond gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
Voor het toekennen van een tegemoetkoming ziet de beroepscommissie, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, geen aanleiding.

Ter zitting is naar voren gekomen dat, anders dan blijkt uit de schriftelijke mededeling, de ordemaatregel is opgelegd op basis van het gegronde vermoeden dat klager betrokken was bij een netwerk dat in verband werd gebracht met het binnensmokkelen van
telefoons en een hoeveelheid harddrugs. Gelet op het vorenstaande had de directeur volgens de beroepscommissie redelijkerwijs kunnen beslissen dat het opleggen van een ordemaatregel, in afwachting van klagers overplaatsing, noodzakelijk was in het
belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. De beslissing tot het opleggen van de ordemaatregel kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Nu kennelijk overeenstemming is bereikt met de
selectiefunctionaris
als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de Pbw is de beroepscommissie gelet op het voorstaande tevens van oordeel dat de beslissing om de ordemaatregel elders ten uitvoer te leggen niet onredelijk of onbillijk is.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, drs. R.K. Boelens en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
F.A. Groeneveld, secretaris, op 3 juli 2012

secretaris voorzitter

Naar boven