Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/2229/TP, 26 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 01/2229/TP

betreft: [klager] datum: 26 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 10 december 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 16 oktober 2001 verlengd tot 14 januari 2002.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 8 september 2000 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 19 januari 2001. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verschillende huizen van bewaring, laatstelijk in hethuis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 15 maart 2001 besloten tot plaatsing van klager in de Forensisch Psychiatrische Inrichting De Rooyse Wissel te Venray (hierna: De Rooyse Wissel). Deze plaatsing was ten tijde van het instellenvan het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de beslissing tot verlenging van zijn passantentermijn vanaf 16 oktober 2001. De Minister heeft geen beslissing genomen tot verlenging van zijnpassantentermijn van 19 (lees: 18) juli 2001 tot 16 oktober 2001, zodat hij sindsdien onrechtmatig wordt vastgehouden.
In het h.v.b. waar hij verblijft is men niet in staat te voldoen aan de rechten voor gedetineerden zoals deze zijn omschreven in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Klager geeft daarvan verschillende voorbeelden.
Tijdens klagers intakegesprek bij De Rooyse Wissel bleek dat die inrichting helemaal niet was voorbereid op de komst van een rolstoelafhankelijke tbs-er. Om die reden zal klager waarschijnlijk langer op zijn plaatsing moeten wachtendan de gemiddelde tbs-er. Klager wordt derhalve op verschillende wijzen gediscrimineerd. Klager wijst er, wellicht ten overvloede, nog op dat niet hij detentie-ongeschikt is, maar dat de inrichting(sfaciliteiten) voor hem ongeschiktis(zijn).

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn. Klager is niet tijdig gehoord op 27 november 2001. Het hoorverslag dateert eveneens van 27 november 2001. De verlengingsbeslissing is niet tijdig aan klager meegedeeld bij brief van 28 november2001. Deze beslissing is niet tijdig, namelijk eerst op 6 december 2001, aan klager uitgereikt.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager heeft aangevoerd dat hij door zijn handicap in verhouding tot andere tbs-passanten langer op plaatsing in een tbs-inrichting moet wachten. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsennog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijken onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Klager heeft een indicatie voor verblijf op een afdelingbeschermd wonen in verband met het door hem gepleegde delict, maar verblijft vanwege de noodzaak van een aangepaste cel in verband met zijn handicap op een gewone afdeling van het h.v.b. Niet is gebleken dat hij met voorrang bovenandere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen daaromtrent ontvangen. In het kader vandit beroep is de Forensisch Psychiatrische Dienst verzocht de Minister te berichten omtrent de vraag of voortgezet verblijf in een h.v.b. verantwoord is met het oog op de psychische conditie van klager. Bij ontvangst van dezemedische verklaring zal deze per ommegaande aan de beroepscommissie worden toegestuurd.
Uit een telefoongesprek d.d. 17 januari 2002 dat de Minister terzake met een medewerker van de opname afdeling van De Rooyse Wissel heeft gevoerd, is gebleken dat er binnen deze inrichting reeds een onderzoek loopt naar deplaatsingsmogelijkheden voor klager en de voorzieningen en aanpassingen die dat met zich zal meebrengen.
Overige door klager aangevoerde bezwaren richten zich op zijn verblijf als gehandicapte in een penitentiaire inrichting en vallen derhalve buiten de reikwijdte van de onderhavige procedure.

4. De beoordeling
Waar klager bezwaren heeft geuit tegen de beperkte naleving van zijn rechten als gedetineerde in een penitentiaire inrichting, vallen deze buiten de reikwijdte van de onderhavige procedure die uitsluitend ziet op de verlenging vande passantentermijn.
Klager kan zijn bezwaren voorleggen aan de maandcommissaris of de beklagcommissie van de penitentiaire inrichting van verblijf.

Voor zover klager heeft aangevoerd dat hij onrechtmatig vastzit vanwege het uitblijven van een beslissing van de Minister tot verlenging van zijn passantentermijn van 18 juli 2001 tot 16 oktober 2001, kan hij daarin niet wordengevolgd. Blijkens de stukken heeft de Minister op 1 augustus 2001 bedoelde beslissing wel genomen. Indien de Minister die beslissing niet zou hebben genomen, zou overigens klagers passantentermijn op grond van artikel 12 Bvt vanrechtswege zijn verlengd.

Klager is op 27 november 2001 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 16 oktober 2001 is verstreken. Bij brief d.d. 28 november 2001 is hij geïnformeerd over die verlenging.
Derhalve is niet voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van depassantentermijn op formele gronden te worden vernietigd.

Klager dient, gelet op het hiervoor overwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,-.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. is ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang (negen maanden) dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

In het licht van het vorenstaande is niet aannemelijk dat op het moment van de bestreden verlengingsbeslissing klagers passantentermijn in verhouding tot die van andere tbs-passanten langer duurt.

Uit de medische verklaring d.d. 22 februari 2002 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Breda blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd. Wel is het, getuige deze medische verklaring, wenselijk dat klager op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid krijgt over het verdere verloop en de duur van zijn resterende wachttijd, omdathij vanwege zijn rolstoelafhankelijkheid niet op de afdeling kan verblijven waar hij een programma volgt, terwijl hij zich ongewenst en vaak onveilig voelt op de afdeling waar hij is ondergebracht.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen. Wel hecht zij eraan op te merken dat plaatsing met enigespoed wenselijk is te achten, gelet op klagers lichamelijke handicap.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende teworden verlengd van 16 oktober 2001 tot 14 januari 2002. Nu de bestreden beslissing d.d. 28 november 2001 op formele gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lidonder b, in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele gronden en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klagerin een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 16 oktober 2001 tot 14 januari 2002.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 50,-.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven