Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0241/GA, 9 juli 2012, beroep
Uitspraakdatum:09-07-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/241/GA

betreft: [klager] datum: 9 juli 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.M. Rupert, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 december 2011 van de beklagcommissie bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Amsterdam Over-Amstel, locatie Het Veer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 mei 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn klager en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van voormelde inrichting, [...], en de psycholoog bij voormelde
inrichting, [...], gehoord. Mevrouw mr. D.M. Rupert heeft telefonisch medegedeeld klager niet langer bij te staan en daarom niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag houdt in dat klager op 2 september 2011 met geweld is gedwongen om te douchen (2011/492 en 2011/635) en dat klager op 16 november 2011 gedwongen is gedoucht en gedwongen is om een medisch onderzoek te ondergaan (2011/363).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager dacht dat hij naar Den Haag moest. Hij wil eerst contact opnemen met een advocaat en verzoekt daarom om aanhouding van de behandeling van het
beroep. Klager heeft daarop de zittingzaal verlaten.

Namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. Klager doucht niet, omdat hij van de douches op de afdeling badeczeem krijgt. Klager wast zich tweemaal per dag op zijn cel en hij houdt
zich dan ook - voor zover hij weet, aangezien hij analfabeet is - aan de huisregels. In de locatie Scheveningen heeft klager de blaren als gevolg van het douchen aan de inrichtingsarts getoond. Uit de stukken blijkt niet dat de directeur van het PPC
Amsterdam Over-Amstel bij de medische dienst is nagegaan of bekend is dat klager badeczeem heeft. Bovendien is klager er nooit op aangesproken dat hij stinkt en moet douchen. De manier waarop klager is gedoucht door het Interne Bijstandsteam (IBT) was
volgens klager zeer denigrerend en pijnlijk. Hij is geboeid getransporteerd, gedwongen uitgekleed, in een rolstoel onder de douche gezet en vervolgens gedwongen afgedroogd en weer teruggebracht naar zijn cel. Volgens klager staat de enkele weigering te
douchen niet in verhouding tot het door het IBT toegepaste geweld. Verder is volgens klager niet gebleken dat het medisch onderzoek naar de plek op zijn scrotum noodzakelijk was om gevaar af te wenden voor zijn gezondheid of veiligheid dan wel de
gezondheid of veiligheid van anderen. Bovendien is klager nooit opgeroepen door de medische dienst voor het ondergaan van een medisch onderzoek. Ook is hij niet gewaarschuwd dat hij, als hij niet bij de medische dienst zou verschijnen, gedwongen zou
worden onderzocht. Klager is op een onderzoekstafel neergelegd en uitgekleed. Pas op dat moment is hem medegedeeld dat hij gedwongen werd een onderzoek te ondergaan. Dit onderzoek is bovendien verricht door een verpleegster en niet door een arts,
terwijl klager tijdens het onderzoek wel heeft verzocht om een arts.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers hygiëne is slecht, waardoor er een vieze geur om hem heen hangt. Klager is verzocht zich te douchen, maar heeft dit geweigerd. Gelet hierop
is besloten om klager met behulp van het IBT op 2 september 2011 te laten douchen. Klager is, onder toezicht van het afdelingshoofd, met warm water en shampoo gewassen. Volgens de directeur werkte hij passief mee. Tijdens het douchen is door het
personeel geconstateerd dat klager mogelijk een smetplek of infectie had bij zijn scrotum. Klager is daarom door de aan de inrichting verbonden arts opgeroepen voor een onderzoek. Hij heeft hier geen gehoor aan gegeven. Ook heeft de arts geprobeerd om
klager op zijn cel te bezoeken, maar dit heeft klager geweigerd. Een BIG-geregistreerde verpleegkundige heeft vervolgens op 16 november 2011 naar de plek gekeken. Zij heeft klager niet aangeraakt. De waarnemingen van de verpleegkundige zijn
geregistreerd in een systeem, zodat de arts hiervan op de hoogte was. Er is geen behandeling uit voortgevloeid. Ten slotte geeft de directeur aan dat klagers hygiëne nog steeds een probleem is. Soms wast klager zich op zijn cel. Als medegedetineerden
weer rapporteren dat klager stinkt, zal hij waarschijnlijk binnenkort weer worden gedwongen om zich te douchen.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. De beroepscommissie ziet, nu zij zich voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen, geen aanleiding voor een aanhouding van de behandeling van het beroep. Het daartoe
strekkende verzoek wordt daarom afgewezen.

Voor zover het beroep zich richt tegen de beslissing van de directeur om klager op 2 september 2011 en 16 november 2011 met behulp van het IBT gedwongen te douchen, is de beroepscommissie van oordeel dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een
andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden bevestigd.

Voor zover het beroep zich richt tegen het gedwongen ondergaan van het medisch onderzoek overweegt de beroepscommissie het volgende.

Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde verplichten te gedogen dat ten aanzien van hem een bepaalde geneeskundige handeling wordt verricht, indien die handeling naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk
is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de gedetineerde of van anderen. De handeling wordt verricht door een arts of, in diens opdracht, door een verpleegkundige.
Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) pleegt de directeur, voordat hij beslist dat de door de arts noodzakelijk geachte geneeskundige handeling onder dwang zal worden toegepast, overleg met die arts en met het hoofd
van de afdeling waar de gedetineerde verblijft.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Pm wordt de geneeskundige handeling toegepast in een daartoe geschikte ruimte, onder verantwoordelijkheid van de arts.

Klager is gedwongen in een positie gebracht zodat er medisch onderzoek kon plaatsvinden. Medisch onderzoek is een geneeskundige handeling. Het door de verpleegkundige bekijken van de plek op klagers scrotum kan naar het oordeel van de beroepscommissie
dan ook worden aangemerkt als een geneeskundige handeling als bedoeld in genoemde artikelen, zodat derhalve dient te worden voldaan aan de daarin genoemde vereisten. Dat de verpleegkundige klager niet heeft aangeraakt en klager niet is behandeld voor
de
plek op zijn scrotum, doet naar het oordeel van de beroepscommissie aan het voorgaande niet af, nu bij het door de verpleegkundig bekijken van de plek reeds sprake was van een geneeskundige handeling.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende aannemelijk geworden dat er alvorens klager door de verpleegkundige is onderzocht, overleg is geweest met een arts en de geneeskundige handeling door de verpleegkundige, onder verantwoordelijkheid
van de arts is verricht. Ingevolge artikel 22, tweede lid, van de Pm is echter tevens vereist dat van de toepassing van een gedwongen geneeskundige handeling onverwijld melding wordt gedaan aan de Minister van Veiligheid en Justitie en de commissie van
toezicht. Bovendien geldt op grond van artikel 57, eerste lid en onder f, van de Pbw in samenhang bezien met artikel 58, eerste lid, van de Pbw de hoorplicht en het vereiste van de schriftelijke mededeling. Naar het oordeel van de beroepscommissie is
uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk geworden dat door de directeur aan de hiervoor genoemde vereisten is voldaan. Gelet hierop zal het beroep van klager, voor zover dat is gericht tegen het gedwongen ondergaan van het
medische
onderzoek, dan ook gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal in zoverre alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend van € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het op 2 september 2011 en 16 november 2011 gedwongen douchen met behulp van het IBT ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep voor zover dat is gericht tegen het door klager gedwongen ondergaan van een medisch onderzoek gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. L.M. Moerings en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 9 juli 2012

secretaris voorzitter

Naar boven