Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0500/GB, 2 mei 2002, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 02/500/GB

Betreft: [klager] datum: 2 mei 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 27 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], geboren op [1959], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 februari 2002 (lees 18 februari 2002) genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de gevangenis Zoetermeer te Zoetermeer ongegrond verklaard.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 14 oktober 1999 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) Zutphen te Zutphen. Op 13 december 1999 is hij geplaatst in de penitentiaire halfopen inrichting (h.o.i.) Doetinchem te Doetinchem,waar een regime van algehele gemeenschap en een beperkt beveiligingsniveau geldt. Nadat hij niet was teruggekeerd van verlof is hij als arrestant in het h.v.b. Zutphen ingesloten. Op 15 maart 2002 is hij van daaruit overgeplaatstnaar de gevangenis Zoetermeer te Zoetermeer.

2.2. Klager heeft een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek en een gevangenisstraf van zeven dagen ondergaan. De tenuitvoerlegging van deze straffen is aangevangen op 14 oktober 1999 en eindigde op 30 oktober 2001.Aansluitend heeft hij vier subsidiaire hechtenissen van in totaal 30 dagen ondergaan. Thans ondergaat hij 56 gijzelingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften die in totaal zes maanden kunnenduren.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris als volgt toegelicht.
Hij is naar een andere inrichting overgeplaatst dan de inrichting waar zijn voorkeur naar uitgaat, te weten het h.v.b. te Nieuwegein. Overplaatsing naar de gevangenis Zoetermeer staat in de weg aan een goede maatschappelijkeintegratie van klager.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is, nadat hij niet was teruggekeerd van een weekendverlof vanuit de h.o.i. Doetinchem, als arrestant in het h.v.b. voor arrestanten te Zutphen ingesloten.
Nu klager een gevangenisstraf ondergaat, kan niet aan zijn wens worden voldaan hem in Utrecht of Nieuwegein te plaatsen. De inrichtingen in die plaatsen kennen namelijk geen gevangenisbestemming. In klagers verzoek worden, medegelet op de druk die op de capaciteit van de huizen van bewaring ligt, onvoldoende redenen gezien om hem als afgestrafte gedetineerde toch in een h.v.b. te plaatsen.
Klager heeft tijdens zijn verblijf in de h.o.i. Doetinchem volledig aan zijn maatschappelijke (re)integratie kunnen werken. Door niet terug te keren van verlof heeft hij dit traject afgesloten. Om hem zoveel mogelijk tegemoet tekomen in zijn verzoek, is klager geselecteerd voor de gevangenis Zoetermeer, omdat deze plaats vanuit Utrecht goed te bereizen is. Overigens kan ook vanuit de gevangenis Zoetermeer door klager aan zijn maatschappelijke integratiegewerkt worden.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Zoetermeer is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager heeft twee gevangenisstraffen en aansluitend vier subsidiaire hechtenissen ondergaan. Thans ondergaat hij vanaf 29 november 2001 56 gijzelingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhavingverkeersvoorschriften. Deze gijzelingen kunnen in totaal zes maanden duren. De selectiebeslissing dateert van 7 februari 2002, derhalve van nà het aflopen van de gevangenisstraffen.

Op grond van artikel 9, tweede lid onder e. PBW zijn huizen van bewaring bestemd voor de opname van gegijzelden. Op grond van artikel 10, tweede lid PBW kan gijzeling als bedoeld in artikel 28 van de Wet administratiefrechtelijkehandhaving verkeersvoorschriften in bijzondere gevallen in een gevangenis ten uitvoer worden gelegd.
De motivering van de selectiefunctionaris dat klager zo spoedig mogelijk naar een gevangenis moet worden overgeplaatst omdat hij afgestraft is en een gevangenisstraf ondergaat, is gelet op het voorgaande, onjuist. Immers, klagerondergaat thans gijzeling en op grond van de PBW wordt gijzeling ten uitvoer gelegd in een h.v.b. en slechts indien sprake is van een bijzonder geval in een gevangenis. Het is dus niet voorgeschreven dat gijzeling in een gevangenisten uitvoer gelegd dient te worden.
De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris is daarom onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd en dient derhalve vernietigd te worden.
De selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming, nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing ongedaan zijn te maken.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven