nummer: 12/117/GA
betreft: [klager] datum: 18 juni 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.I.A. Schröder, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 10 januari 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Nieuwegein,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 16 mei 2012, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is namens klager de heer mr. J.G.M. Dassen, kantoorgenoot van klagers raadsvrouw, gehoord. Hoewel klager op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet
ter
zitting verschenen. De directeur van de p.i. Nieuwegein heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het feit dat klager is overgeplaatst naar de p.i. Hoogeveen en
b. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, wegens het, samen met een medegedetineerde, in elkaar slaan van een andere medegedetineerde.
De beklagrechter heeft niet beslist op onderdeel a. van het beklag en heeft onderdeel b. van het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De uitspraak van de beklagrechter is gebaseerd op hetgeen volgens de directeur is waargenomen door het personeel. Dit was echter maar één personeelslid.
Klager heeft steeds verklaard dat hij alleen de vechtende medegedetineerden uit elkaar heeft willen halen. Hij heeft zelf niet getrapt of geslagen. In de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel staat dat klager is gehoord. Echter,
medegedetineerden K. en A, die getuige waren van het incident, zijn niet gehoord. Klager heeft in beklag al verzocht om getuigen te horen. Nu de directeur hier geen gehoor aan heeft gegeven, heeft hij volgens klager dan ook onvoldoende zorgvuldig
gehandeld. Bovendien is aan de hele afdeling naar aanleiding van het incident een ordemaatregel van vier dagen opgelegd. Klager wil hiermee aangeven dat de hele afdeling bij het incident was betrokken en de rollen kennelijk niet duidelijk waren. De
disciplinaire straf is volgens klager dan ook ten onrechte opgelegd en tevens is hij ten onrechte overgeplaatst naar de p.i. Hoogeveen. Klager verzoekt om toekenning van een tegemoetkoming.
De directeur heeft schriftelijk aangegeven te persisteren in zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a. van het beklag overweegt de beroepscommissie het volgende. De beklagrechter heeft dit onderdeel van het beklag niet beoordeeld. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie dit onderdeel van het beklag in eerste en
hoogste aanleg beoordelen. De beslissing om een gedetineerde over te plaatsen is een bevoegdheid die exclusief is voorbehouden aan de selectiefunctionaris. Er is daarom in dit geval geen sprake van een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel
60 van de Pbw. Klager kan daarom niet worden ontvangen ten aanzien van dit onderdeel van het beklag.
Ten aanzien van onderdeel b. van het beklag overweegt de beroepscommissie het volgende. Op grond van de artikelen 51, eerste lid, onder a en 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in
een strafcel indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Op grond van artikel 51, vijfde lid, van de Pbw kan geen
straf worden opgelegd, indien de gedetineerde niet verantwoordelijk kan worden gesteld voor bedoelde feiten.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is uit de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende duidelijk geworden welke rol klager had bij het incident, zodat onvoldoende is komen vast te staan dat klager verantwoordelijk kon worden gehouden
voor
het begaan van een feit als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Gelet hierop had de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie aan klager geen disciplinaire straf kunnen opleggen, maar had moeten volstaan met de oplegging van een
ordemaatregel. Te meer nu is gebleken dat aan medegedetineerden van klager, die ook betrokken zouden zijn geweest bij het incident, een ordemaatregel van vier dagen afzondering in eigen cel is opgelegd. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie
het beroep dan ook gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter vernietigen. Het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming zal worden toegekend van € 10,= per dag voor tien van
de
veertien dagen dat klager in de strafcel heeft verbleven.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk ten aanzien van onderdeel a van het beklag. De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b. van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart
het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 100,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. L.M. Moerings en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 18 juni 2012
secretaris voorzitter