nummer: 11/3492/GA
betreft: [klager] datum: 27 juni 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 24 oktober 2011 van de beklagcommissie bij de locatie Zoetermeer,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 4 juni 2012, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, is klager gehoord.
De juridisch medewerker van de locatie Zoetermeer heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en heeft tevens schriftelijk gereageerd op het beroepschrift..
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering van de directeur om vervoer naar het gerechtshof Amsterdam te regelen.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er was een kort geding in hoger beroep over een belastingzaak uit 1991. Klager kon niet naar de zitting gaan om zich te verweren tegen het door de fiscus gelegde beslag op zijn gelden. Klagers raadsman ging ervan uit dat klager dat wel ter zitting zou
doen. Klager heeft vooraf geen overleg gehad met zijn raadsman. Zijn raadsman was niet van alle feiten op de hoogte en heeft om aanhouding gevraagd, maar dat verzoek is afgewezen. Klager is nu in cassatie. Klager heeft de oproep voor de kort-geding
zitting aan de bevolkingsadministratie gegeven met het verzoek om vervoer naar de zitting te regelen. De bevolkingsadministratie heeft klager meegedeeld dat hij zelf vervoer moest regelen via de griffier van het hof. De griffier stuurde klager weer
naar
de bevolkingsadministratie. Als klager vooraf had geweten dat er geen vervoer geregeld zou worden, dan had klager om strafonderbreking kunnen verzoeken.
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt schriftelijk als volgt toegelicht.
Het beroepschrift is niet met redenen omkleed, dus is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Subsidiair wordt aangevoerd dat een penitentiaire inrichting (p.i.) nooit vervoer regelt om een zitting van de rechtbank bij te wonen. De rechtbank is
hiervoor
verantwoordelijk. De p.i. heeft een faciliterende rol voor het intern regelen van transport, het afmelden van de arbeid en het gereed zetten van de gedetineerde in de transporthal.
3. De beoordeling
Met betrekking tot de ontvankelijkheid merkt de beroepscommissie het volgende op. In artikel 69, eerste lid, van de Pbw staat dat het beroepschrift met redenen omkleed dient te zijn. Het gebrek hieraan in het beroepschrift is gecompenseerd doordat
klager zijn beroep ter zitting heeft toegelicht.
In artikel 26, vierde lid, sub c, van de Pbw is bepaald dat de directeur een gedetineerde in de gelegenheid stelt, onder door de directeur te stellen voorwaarden, de inrichting te verlaten teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen indien de
gedetineerde daarbij een aanmerkelijk belang heeft en tegen het verlaten van de inrichting geen overwegend bezwaar staat. In het vijfde lid van voormeld artikel is bepaald dat de directeur een ambtenaar of medewerker kan bevelen dat de betrokken
persoon
naar de daartoe bestemde plaats wordt gebracht.
In dit geval heeft klager zijn belang om de zitting bij het gerechthof bij te wonen tijdig duidelijk gemaakt aan de bevolkingsadministratie. Gezien het vooroverwogene overweegt de beroepscommissie dat het op de weg van de directeur had gelegen om
klagers transport naar het gerechtshof te regelen. De beslissing om dit niet te doen acht de beroepscommissie onredelijk en onbillijk. De beroepscommissie merkt nog op dat de, overigens niet onderbouwde stelling van de directeur dat het gerecht
hiervoor
verantwoordelijk is, niet juist is. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Nu de gevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, acht de beroepscommissie termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 27 juni 2012
secretaris voorzitter