Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0515/GV, 16 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:16-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/515/GV

betreft: [klager] datum: 16 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 28 februari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J.Daems, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 22 februari 2002 van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede voornoemde mr. J.J. Daems, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Aan klager is een aantal malen, onder meer vanwege medische redenen, uitstel verleend voor het ondergaan van de gevangenisstraf en dit is steeds gerechtvaardigd geweest. Hij verwijst naar een brief van 3 april 2001 van de DienstJustitiële Inrichtingen (DJI), waarin wordt aangegeven dat er verder geen uitstel meer wordt verleend, ook niet om medische redenen. Klager heeft zich pas na deze brief van 3 april 2002 niet gemeld en heeft dus niet, zoals deofficier van justitie stelt, tweemaal geen gehoor gegeven aan de oproep tot zelfmelden in de halfopen inrichting Bankenbosch te Veenhuizen. De officier van justitie gaat helemaal niet inhoudelijk in op de brief van de reclassering,de reactie is zeer summier. Het verbaast klager dat bij brief van 8 maart 2002 vanuit DJI, ondanks het gegeven dat de beroepsgronden toen nog niet bekend waren, wordt aangegeven dat er geen reden wordt gezien om de beslissing teherzien. Klager is van mening dat de beslissing onzorgvuldig is genomen. Hij heeft de indruk dat hij met betrekking tot zijn verlofaanvraag als hamerstuk wordt behandeld, zonder dat uitgebreid kennis wordt genomen van de stukken.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Verwezen wordt naar een brief van 4 januari 2002 waarin klagers eerste verlofaanvraag is afgewezen. De Minister is nog steeds van mening dat klager, die tot tweemaal toe geen gehoor heeft gegeven aan oproepen om zich te melden voorhet ondergaan van de detentie, er blijk van heeft gegeven zich niet aan gemaakte afspraken te houden. Hij heeft daarmee het in hem gestelde vertrouwen op ernstige wijze beschaamd. Het openbaar ministerie handhaaft het eerderingenomen standpunt en adviseert wederom negatief.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Vanuit de gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen is op grond van klagers functioneren positief geadviseerd.
Met een verwijzing naar het negatieve advies van 22 november 2001, ziet de officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam geen reden anders te adviseren. Verlofverlening, in welke vorm dan ook, komtonverantwoordelijk voor.
De reclassering ondersteunt de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden met aftrek terzake van medeplegen van deelneming aan een criminele organisatie terwijl hij de bestuurder en/of oprichter is, meermalen gepleegd en valsheid ingeschrifte, mede gepleegd als rechtspersoon terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
Bij Koninklijk Besluit van 28 oktober 1991 is een gedeelte van zes maanden van deze straf kwijt gescholden.
De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 21 oktober 2002.

Het beroep is gericht tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

De beroepscommissie stelt vast dat aan klager herhaaldelijk uitstel is verleend voor het ondergaan van de gevangenisstraf. Bij brief van 3 april 2001 van de Minister wordt de oproepdatum voor de laatste maal uitgesteld en wordtaangegeven dat klager zich op 9 april 2001 dient te melden bij de halfopen inrichting Bankenbosch. De medische dienst van die inrichting is geïnformeerd over klagers komst. De beoordeling of hij medisch gezien detentiegeschikt iszal door de inrichtingsarts worden gemaakt. De Minister kondigt aan bij de inrichting te informeren of klager zich daadwerkelijk heeft gemeld. Indien dit niet het geval is, zal de politie worden opgedragen hem te arresteren en zalhij de straf in een gesloten inrichting moeten ondergaan.
Klager heeft aan de oproep geen gehoor gegeven; zijn detentie is op 7 augustus 2001 aangevangen en hij verblijft sinds die datum in een gesloten penitentiaire inrichting.
Gelet op de voorgeschiedenis is ten aanzien van klager gebleken van onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken en bestaat er gevaar voor onttrekking aan de detentie. De afwijzing door de Minister van klagersverzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting is derhalve niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en d van deRegeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 16 april 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven