Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/4371/GA, 29 mei 2012, beroep
Uitspraakdatum:29-05-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/4371/GA

betreft: [klager] datum: 29 mei 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 7 november 2011 van de beklagcommissie bij de locatie Torentijd te Middelburg,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager heeft - middels een verklaring van 19 april 2012 - afstand gedaan van het recht om ter zitting van de beroepscommissie van 20 april 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, te worden gehoord. Klagers raadsman, mr. A.J. Sol,
heeft bij brief van 11 april 2012 schriftelijk verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep, omdat hij is verhinderd ter zitting te verschijnen en klager graag de uitkomst van een andere beklagzaak wil afwachten. De vestigingsdirecteur van
de locatie Torentijd, [...], heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen wegens het aanvallen en verwonden van een personeelslid en het bedreigen van het personeel, welke ordemaatregel extern ten uitvoer
werd gelegd op de landelijke afzonderingsafdeling van de locatie De Schie te Rotterdam.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. Klager kon niet bij de zitting van de beklagcommissie aanwezig zijn omdat hij ziek was en zich daarom niet heeft kunnen verdedigen. Volgens
klager klopt het niet dat zijn cel op de begane grond is en hij naar boven is gelopen om de bewaarder aan te vallen. Klagers cel is namelijk op de bovenste etage. Klager moest naar boven voor zijn pillen en de bewaarder had de pillen in zijn hand.
Klager is door de bewaarder bij zijn keel gegrepen. Er zijn meerdere getuigen van het incident. Klager wil dat deze getuigen worden gehoord. Een afdelingsreiniger riep volgens klager nog: “Doe normaal!”. Volgens klager is het tegen hem gebruikte geweld
disproportioneel.

De directeur heeft schriftelijk aangegeven dat zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet is gewijzigd

3. De beoordeling
Klagers raadsman heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. De beroepscommissie ziet, nu zij zich voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen, geen aanleiding voor een aanhouding van de behandeling van het beroep. Het
daartoe strekkende verzoek wordt daarom afgewezen.

Klager heeft verzocht om het horen van getuigen. De beroepscommissie wijst dit verzoek af nu dit niet nader is onderbouwd. Aan hetgeen klager aanvoert omtrent zijn afwezigheid bij de zitting van de beklagcommissie kan naar het oordeel van de
beroepscommissie worden voorbijgegaan, nu klager in beroep alsnog in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt nader toe te lichten.

Vast staat dat door het hoofd Veiligheid, de heer H., aan klager een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen is opgelegd. De heer H. is bij besluit van 4 februari 2011 met kenmerk 5685375/11/DJI
namens de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen als plaatsvervanger van de vestigingsdirecteur van de p.i. Middelburg, waarbij als voorwaarden zijn gesteld dat de heer H. een cursus detentierecht (voor directieleden) volgt of heeft gevolgd en
dat door de heer H. opgemaakte beslissingen tot het opleggen van disciplinaire straffen worden besproken met zijn directeur.

Wat betreft de bevoegdheden van de Minister en de directeur, voor zover hier van belang, overweegt de beroepscommissie als volgt. Het opperbeheer van de inrichtingen berust bij de Minister en het beheer van een inrichting of afdeling berust bij de
directeur, aldus het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 3 van de Pbw. Aan artikel 3, vierde lid ontleent de Minister de bevoegdheid één of meer personen aan te wijzen als plaatsvervanger van de directeur. In de Pbw wordt verder geen
onderscheid gemaakt tussen de directeur en de plaatsvervanger van de directeur: in de Pbw wordt volstaan met het begrip directeur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan deze functionaris worden toegekend, komen derhalve toe aan ieder die als
directeur is aangesteld.

De directeur ontleent zijn bevoegdheden rechtstreeks aan de wet en kan ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 5 van de Pbw bepaalde bevoegdheden mandateren aan ambtenaren en medewerkers van de inrichting; uitgesloten zijn daarbij evenwel
de aan de directeur voorbehouden beslissingen opgesomd in het vierde lid van artikel 5 van de Pbw, waartoe de onder c genoemde plaatsing in afzondering behoort.

Een ministeriële aanwijzing tot benoeming van een plaatsvervangend directeur kan onder omstandigheden voldoende zijn om de bevoegdheden uit te oefenen die op grond van artikel 5, vierde lid, van de Pbw aan de directeur zijn voorbehouden. De in
aanmerking te nemen omstandigheden betreffen onder andere de omvang en wijze waarop de directietaken worden vervuld. Daarbij kan van belang zijn de vraag of alle directietaken worden uitgeoefend en of deze worden uitgeoefend in een afgebakend deel
(afdeling of unit) van de inrichting. Een tijdelijke en beperkte aanwijzing strookt niet met de bedoeling van de wet.

In het thans voorliggende besluit wordt de heer H. onder voorwaarden aangewezen als plaatsvervangend directeur, zodat naar het oordeel van de beroepscommissie sprake is van een beperkte aanwijzing. Gelet hierop en het gegeven dat in dit geval de
mededeling van de ordemaatregel is ondertekend door de heer H. in zijn functie als hoofd Veiligheid en niet als plaatsvervangend directeur, leidt de beroepscommissie af, dat het aanwijzingsbesluit kennelijk is genomen met het enkele doel het creëren
van
een bevoegdheid tot het opleggen van disciplinaire straffen en ordemaatregelen Dit strookt niet met de bedoeling van de wet.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is de heer H. dan ook niet bevoegd tot het opleggen van een ordemaatregel. Het beroep van klager zal daarom gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd. Het beklag zal
alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet geen aanleiding tot het toekennen van een tegemoetkoming aan klager nu voldoende is komen vast te staan dat, gelet op klagers gedrag, in redelijkheid een ordemaatregel van veertien dagen
afzondering in een afzonderingscel kon worden opgelegd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, prof. dr. A.M. van Kalmthout en J.M.L. Pattijn MSM, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 29 mei 2012

secretaris voorzitter

Naar boven