nummer: 12/212/GA
betreft: [klager] datum: 23 mei 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. van Dam, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 12 januari 2012 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Grave,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 april 2012, gehouden in de p.i. Vught, zijn klager en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Grave, [...], gehoord. Klagers raadsman is, hoewel daartoe uitgenodigd, niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van twee dagen in verband met het onderzoek naar een mes;
b. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van vijf dagen, omdat uit onderzoek is gebleken dat meerdere getuigen hebben verklaard dat klager in het bezit is geweest van een mes, klager medeverantwoordelijk is
voor het niet tijdig hulp inroepen van het personeel nadat een medegedetineerde in nood verkeerde en er in ieder geval in het bijzijn van klager goederen zijn verstopt of verdwenen die opheldering konden geven bij het onderzoek naar het incident met
deze medegedetineerde.
De beklagcommissie heeft het beklag, voor zover dat is gericht tegen de oplegging van de ordemaatregelen, ongegrond verklaard en voor zover dat is gericht tegen het niet aan klager uitreiken van de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel onder b,
gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft ter zitting zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft niks te maken met het mes dat in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) de Marstal van de p.i. Grave is gevonden. Toen klager ’s
morgens de rokersruimte binnenliep hoorde hij dat er spullen waren gevonden. Hij heeft hier toen naar gevraagd. Het is logisch dat als er geruchten de ronde gaan, klager hiernaar vraagt. Klager kent de medegedetineerden die hebben verklaard dat het mes
van hem is niet eens. De verklaring van medegedetineerde P. dat klager het mes in de kringloopwinkel heeft laten zien klopt niet. Klager kan aantonen dat hij liegt. Klager mocht op de bewuste dag in de ochtend met de baas van de kringloopwinkel mee op
de bus. In de middaguren was hij in de kringloopwinkel aan het werk. Klager denkt dat P. onder druk is gezet om tegen hem te verklaren.
Ten aanzien van het incident met de medegedetineerde die onwel is geworden heeft klager het beroep als volgt toegelicht. De verklaring van P. klopt ook op dit punt niet. Klager begrijpt niet dat de directeur de camerabeelden van het incident niet heeft
bewaard. Die beelden hadden zijn onschuld kunnen bewijzen. Klager is op de dag van het incident om 17.00 uur weggegaan bij de kringloopwinkel. Hij is naar een winkel in het centrum van Zeeland gegaan om boodschappen te doen. Toen hij weer in de
inrichting kwam is hij naar de keuken gegaan om te koken. Dit was rond 19.00 uur. Daarna is klager pas naar zijn cel gegaan. Daar trof klager medegedetineerde C. aan die onwel was geworden en op klagers bed was gaan liggen. Klager heeft C. overeind
geholpen. C. is gevallen en is raar gaan doen. Omdat klager druk met C. bezig was heeft hij niet direct de hulp ingeroepen van het personeel. Klager heeft wel de hulp van medegedetineerden ingeroepen, omdat hij hen toevallig tegenkwam op de gang. Hij
heeft nooit tegen deze medegedetineerden gezegd dat ze niet de hulp van het personeel mochten inroepen. Het heeft alles bij elkaar geen lange tijd geduurd voordat de hulp van het personeel is ingeroepen. Volgens klager heeft hij misschien niet goed
gehandeld, maar hij wist op dat moment ook niet wat hij moest doen en wat er met C. aan de hand was. Het is niet juist dat klager zijn beddengoed heeft verwisseld toen C. nog in klagers cel was. Klager heeft pas zijn beddengoed verschoond toen C. al in
het ziekenhuis lag. Bovendien kan klager zijn bed helemaal niet verschoond hebben toen C. op klagers bed lag aangezien C. 120 kilo weegt. Daarom klopt de verklaring van P. niet.
De directeur heeft ter zitting zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Volgens de directeur is P. niet onder de druk gezet. Van de verklaring van P. ten aanzien van het mes en het incident met C. kan volgens de
directeur dan ook worden uitgegaan. De camerabeelden van het incident met C. zijn twee tot drie dagen bewaard. Met het oude systeem was het niet mogelijk om de beelden langer te bewaren. Inmiddels worden alle camerabeelden op een harde schijf bewaard.
Klager is na het incident gehoord en heeft zijn verhaal kunnen doen. Dit verhaal is vervolgens bevestigd door medegedetineerden. Het Hoofd Veiligheid heeft aangegeven dat de camerabeelden deze verklaringen bevestigen. Verder heeft het Hoofd Veiligheid
aangegeven dat op de camerabeelden te zien is dat klager de kamer uitloopt, maar dat klager geen wasgoed bij zich heeft. Volgens de directeur laat dit echter onverlet dat vaststaat dat klager zijn wasgoed heeft gewassen en klager niet direct de hulp
van
het personeel heeft ingeroepen toen gedetineerde C. onwel werd.
3. De beoordeling
Uit de stukken is gebleken dat twee medegedetineerden van klager afzonderlijk hebben verklaard dat klager op zoek was naar het in de z.b.b.i. aangetroffen mes en dat klager, op het moment dat hij hoorde dat het personeel het mes had meegenomen, heeft
gereageerd met “shit, verdomme” of woorden van gelijke strekking. Tevens heeft medegedetineerde P. verklaard dat het mes van klager is. Naar het oordeel van de beroepscommissie mocht de directeur van deze verklaringen uitgaan.
Ten aanzien van het incident met medegedetineerde C. overweegt de beroepscommissie dat, nu de camerabeelden niet meer beschikbaar zijn, onvoldoende is vast te stellen of klager tijdig de hulp van het personeel heeft ingeroepen op het moment dat klager
zag dat medegedetineerde C. onwel was geworden. Tevens is het niet duidelijk geworden wanneer klager zijn beddengoed heeft verschoond, zodat niet kan worden vastgesteld of er in het bijzijn van klager dan wel door klager goederen zijn verstopt of
verdwenen die opheldering konden geven bij het onderzoek naar het incident.
Nu gelet op het vorenstaande echter voldoende aannemelijk is geworden dat het in de z.b.b.i. aangetroffen mes aan klager toebehoort, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur reeds hierom in redelijkheid de ordemaatregelen onder a. en b. aan
klager heeft kunnen opleggen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, prof. dr. A.M. van Kalmthout en J.M.L. Pattijn MSM, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 23 mei 2012
secretaris voorzitter