nummer: 11/2866/GA
betreft: [klager] datum: 10 april 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. M. Winius, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 30 augustus 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij het Pieter Baan Centrum te Utrecht (hierna: PBC),
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 20 maart 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, is gehoord [...], waarnemend adjunct-directeur van het PBC.
Klager en zijn raadsman mr. M. Winius hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om ter zitting te worden gehoord.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing tot verlenging van cameraobservatie gedurende klagers verblijf op de separatieafdeling ingaande op 27 juli 2011.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager meent dat de cameraobservatie hoofdzakelijk is opgelegd in verband met mogelijk grote maatschappelijke onrust. Wat betreft de verlenging van de cameraobservatie ontkent klager dat hij heeft gesproken met een arts. Er is geen bewijs overgelegd
dat
de psychiater is geconsulteerd. Het ligt op de weg van de inrichting om aan te tonen dat advies is ingewonnen. De directeur dient de op de gemoedstoestand van klager gebaseerde zorg voor de orde en veiligheid in de inrichting, met een rapportage van de
psychiater en psycholoog te onderbouwen. Klager acht het in strijd met de zorgvuldigheid dat de beslisser tevens de gedragsdeskundige is die geconsulteerd zou worden. Het wettelijk stelsel is erop gericht dat een externe deskundige wordt geraadpleegd,
hetgeen in dat geval niet aan de orde is. De noodzaak van de maatregel van cameraobservatie is niet aangetoond. Klager werd eerst ter zitting van de beklagrechter op de hoogte gesteld dat hij op de GVM-lijst staat en dat er sprake zou zijn van
liquidatiegevaar. Klager had hier eerder van in kennis moeten worden gesteld, teneinde in de beklagprocedures hiermee rekening te kunnen houden. Doordat dit is nagelaten, is hij in zijn verdediging geschaad. Klager ontkent dat er sprake is van gevaar
voor automutilatie of suïcide. Hij heeft zich meerdere malen negatief uitgelaten over zijn verblijf in de p.i. Arnhem. Hij heeft het verblijf aldaar als zwaar ervaren, maar nimmer zichzelf iets aangedaan of willen aandoen. De situatie is uitzichtloos
en
moeilijk door de onzekerheden rondom klagers proces. Klager gebruikt medicatie om schade aan zijn gezondheid te beperken. De slechte nachtrust is echter gebleven en verergerd. Klager heeft tijdens een politieverhoor gezegd dat hij een terugkeer naar de
p.i. Arnhem onwenselijk vond. In geen enkel verhoor is gesproken over suïcide. Pas in het PBC heeft klager uitgesproken dat hij zichzelf wat zou aandoen, indien hij terug zou keren naar Arnhem en dan ook pas in Arnhem. Klager was doodsbang vanwege de
doodsbedreigingen vanuit zijn groep. Direct na klagers binnenkomst in de PPC Maastricht constateerden meerdere psychiaters geen suïcidegevaar. Door als uitgangspunt te nemen dat er vanuit medisch c.q. gedragskundig perspectief geen bezwaar was tegen de
verlenging van de cameraobservatie, wordt een onjuiste toetsing gehanteerd. Artikel 34a van de Pbw stelt dat er noodzaak moet zijn tot het opleggen van de maatregel van cameraobservatie en de verlenging daarvan.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft de vergaderingen van het onderzoeksteam bijgewoond, waarbij de bejegening van klager, inclusief de cameraobservatie, een vast bespreekpunt was. In het onderzoeksteam zitten de rapporterend psychiater, psycholoog, milieuonderzoeker,
groepsleiding en jurist. Het team komt om de twee weken bij elkaar. De bestreden beslissing is genomen door gedragswetenschappers. Dit laat onverlet dat er steeds een onafhankelijke psychiater om advies is gevraagd. Steeds hield dit advies in dat
vanuit
medisch c.q. gedragskundig perspectief geen contra-indicatie aanwezig was tegen de verlenging van de cameraobservatie. Het PBC had de volledige vrijheid om zelf te beslissen welke maatregelen noodzakelijk waren. Er zijn geen aanwijzingen gegeven door
derden.
Klager had aangegeven dat hij het niet meer zag zitten. Hij was gedeprimeerd geraakt in de p.i. Arnhem. Hij heeft gezegd dat hij en zijn echtgenoot een eind zouden maken aan hun leven bij oplegging van tbs. Daarbij is een datum genoemd die door hen
later weer is veranderd. Er moest rekening mee worden gehouden dat een suïcidepoging zou plaatsvinden in het PBC. Tevens gelet op de maatschappelijke onrust die (een) suïcide(poging) zou veroorzaken, is beslist om de cameraobservatie te verlengen.
Klager heeft telkens tijdens zijn verblijf in het PBC gezegd dat hij zich wat zou aandoen.
3. De beoordeling
Op grond van 34a van de Pbw kan de directeur bepalen dat de gedetineerde die in een individueel regime is geplaatst, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd, onder meer indien bij schade aan de gezondheid van de gedetineerde grote
maatschappelijke onrust zou kunnen ontstaan (art. 34a, eerste lid onder d), of indien de maatregel ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is (art. 34a, eerste lid onder c). De bestreden
verlengingsbeslissing maakt melding van beide gronden. Op grond van het derde lid van voornoemd artikel duurt de cameraobservatie ten hoogste twee weken en kan deze telkens voor ten hoogste twee weken worden verlengd, indien de directeur tot het
oordeel
is gekomen dat de noodzaak daartoe nog bestaat. De beslissing tot verlenging wordt in een geval als het onderhavige genomen na overleg met de inrichtingsarts of diens vervanger, respectievelijk met een gedragsdeskundige.
Uit de inlichtingen van de directeur is gebleken dat klager meermalen in de periode, dat hij in het PBC verbleef, heeft aangekondigd onder omstandigheden een suïcidepoging te willen ondernemen en tevens heeft gezegd dat hij zich wat zou aandoen. Klager
heeft verder in een brief van 22 juli 2011 aan het onderzoekend team aangegeven dat het verblijf in detentie voor hem zowel fysiek als geestelijk en emotioneel erg zwaar en moeilijk was en dat hij helemaal “op” was.
De beroepscommissie is, gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de feiten waarvan klager wordt verdacht (klager is medeverdachte in de zogenaamde Amsterdamse zedenzaak), van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de beslissing tot verlenging
van de cameraobservatie noodzakelijk was ter bescherming van de geestelijke en lichamelijke toestand van klager en gelet op de grote maatschappelijk onrust die zou kunnen ontstaan bij schade aan klagers gezondheid. Voorts is uit de inlichtingen van de
directeur gebleken dat de beslissing tot verlenging is genomen na overleg met een inrichtingsarts en gedragsdeskundige.
De beroepscommissie is van oordeel dat uit het bovenstaande volgt dat is voldaan aan de eisen van artikel 34a van de Pbw. Zij zal het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.J.G. Bleichrodt, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. dr. H.K. Fernandes Mendes, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 10 arpil 2012
secretaris voorzitter