nummer: 02/17/TA
betreft: [klager] datum: 1 mei 2002
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT) heeft kennis genomen van een op 20 december 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend doormr. S.O. Roosjen, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 12 december 2001 van de beklagcommissie bij de Dr.S. van Mesdagkliniek te Groningen, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Klager, zijn raadsman, en de vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting hebben schriftelijk te kennen gegeven geen gebruik te willen of kunnen maken van de gelegenheid te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van18 maart 2002, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft - voor zover in beroep van belang - plaatsing van klager „in bloktijden“.
De beklagcommissie heeft het onderdeel van het beklag betreffende de plaatsing in bloktijden materieel ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beklag tegen de oplegging van bloktijden is door de beklagcommissie ten onrechte inhoudelijk ongegrond verklaard. Klager betwist niet dat er onrust onder zijn medebewoners was ontstaan ten gevolge van zijn weigering deel tenemen aan het corvee. Ook betwist hij niet dat er geen sprake was van een goede samenwerkingsrelatie met de sociotherapeuten. Deze omstandigheden vormen echter naar zijn mening onvoldoende aanleiding om hem in bloktijden teplaatsen. Het hoofd van de inrichting heeft niet onderzocht of een andere reactie hierop mogelijk zou zijn geweest. De huisregels over de bloktijden geven niet aan welk gedrag aanleiding kan geven tot plaatsing in bloktijden. Ditbetekent voor klager dat hij tevoren niet kan inschatten wat de reactie op zijn gedrag zal zijn. Het laten voortbestaan van deze onduidelijke situatie geeft het hoofd van de inrichting een te grote discretionaire bevoegdheid.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het hoofd van de inrichting stelt zich achter de beslissing van de beklagcommissie, met dien verstande dat hij het ondoenlijk vindt voor ieder handelen een (zogenoemde) sanctielijst op te stellen. Het is erg afhankelijk van de aardvan het gedrag van de verpleegde en de wijze waarop het gedrag plaatsvindt, hoe erop door de inrichting gereageerd wordt. Deze materie laat zich niet reguleren op papier.
3. De beoordeling
Klager heeft volhard in zijn wens niet deel te nemen aan het corvee. Dit veroorzaakte onrust bij zijn medeverpleegden. Op 16 april 2001 hebben de sociotherapeutisch medewerkers met klager willen spreken over zijn aandeel in dezeonrust en over het ontbreken van een goede samenwerkingsrelatie tussen hen en klager. Klager heeft die bespreking afgebroken.
Dit vormde aanleiding te beslissen tot beperking van klagers bewegingsvrijheid, in die zin dat klager in zijn kamer is ingesloten en tegelijkertijd aan hem zogenoemde bloktijden zijn aangezegd.
De beklagcommissie onderscheidt in de voormelde reactie op klagers gedrag twee beslissingen, te weten die tot afzondering en die tot plaatsing in bloktijden.
Ten aanzien van de afzondering heeft de beklagcommissie onherroepelijk beslist dat die klager ten onrechte is opgelegd. Het daartegen gerichte beklag is gegrond verklaard. De beklagcommissie heeft voorts de aanzegging van bloktijdenformeel gegrond verklaard.
Met de instelling van het beroep wordt slechts beoogd de aanzegging van de bloktijden opnieuw inhoudelijk te laten beoordelen.
Het in de inrichting gehanteerde begrip „plaatsing in bloktijden“ is niet in de Bvt voorzien. In de huisregels van de inrichting is hierover het volgende opgenomen.
„Als uw gedrag daartoe aanleiding geeft, kunt u in bloktijden worden geplaatst. Dat wil zeggen dat u gedurende een aantal uren per dag in uw eigen verblijf ingesloten kunt worden.“
De beroepscommissie beschouwt, in tegenstelling tot de beklagcommissie, de aanzegging van de bloktijden in het voorliggende geval niet als een zelfstandige maatregel naast de beslissing tot afzondering, maar als een nadere invullingvan de afzondering.
De afzondering dient proportioneel te zijn. Als het gelet op het gedrag van de verpleegde verantwoord is, kan de afzondering worden onderbroken door momenten van verblijf op de afdeling met medeverpleegden en personeel, in hetbelang van het herstel van het onderlinge contact en de bewegingsvrijheid van de verpleegde op de afdeling. De bloktijden worden aldus gehanteerd als middel ter beëindiging van de afzondering.
De aanzegging van de bloktijden kan, gelet op het hiervoor overwogene, niet als afzonderlijk beklagwaardig worden beschouwd.
De beslissing van de beklagcommissie voorzover betreffende de materiële ongegrondverklaring van de plaatsing in bloktijden zal derhalve worden vernietigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt het onderdeel van de uitspraak van de beklagcommissie waarvan beroep. Zij verklaart klager ten aanzien van de plaatsing in bloktijden alsnog niet ontvankelijk in zijn beklag.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof.dr. N.W. Slot en J.L. Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 1 mei 2002.
secretaris voorzitter