Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0057/GM, 3 mei 2012, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/57/GM

betreft: [klager] datum: 3 mei 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.C. Fransen, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Utrecht, locatie Nieuwersluis,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 29 december 2011 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 27 maart 2012, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel te Amsterdam, is klaagster gehoord, bijgestaan door haar raadsman
mr. R.C. Fransen.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Nieuwersluis, alsmede de fysiotherapeut die daartoe afzonderlijk was uitgenodigd, hebben schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 9 september 2011, betreft de verleende medische zorg gedurende klaagsters verblijf in de locatie Nieuwersluis van 16 juni 2011 tot en met 19 september 2011.

2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Door en namens klaagster is het volgende aangevoerd.
Aan klaagster is niet tijdig de juiste pijnmedicatie voorgeschreven voor haar schouderklachten. De medische dienst heeft niet naar een oplossing voor klaagsters slaaphouding willen zoeken door haar een medisch matras te verstrekken ter vermindering van
de pijn. In de laatste dagen van haar verblijf is klaagster aan haar lot overgelaten en pas na lang aandringen is er een po op haar kamer geplaatst; zij is al die tijd afhankelijk geweest van celgenoten. Door de fysiotherapeut is zij onzorgvuldig
behandeld voor de pijnklachten waardoor haar problemen alleen maar groter zijn geworden.
In beroep wordt aangegeven de procedure te richten op de wijze waarop klaagster gedurende de laatste tijd van haar verblijf in Nieuwersluis aan haar lot is overgelaten door de medische dienst alsmede de onzorgvuldige wijze waarop klaagster door de
fysiotherapeut is gekraakt.
Ter zitting is -voor zover niet eerder aangevoerd- nog aangegeven dat klaagster als gevolg van de onjuiste behandeling door de fysiotherapeut in een rolstoel is beland. De fysiotherapeut was niet gecertificeerd om deze speciale behandeling toe te
passen.
Klaagster is lopend de inrichting binnengekomen. Zij had last van haar rug vanwege een verkeerde stand van haar schouder. De rugklachten verergerden omdat zij geen aangepast matras kreeg. Van haar bekken heeft zij eerder nooit last gehad.
Klaagster kreeg sinds 2009 Tramadol. Echter sinds zij in Nieuwersluis verblijft heeft zij dit niet meer gekregen.
Tot slot is nog aangevoerd dat er in klaagsters medisch dossier ook zaken staan die haar niet betreffen.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt niet nader toegelicht. Ook tegenover de medisch adviseur heeft de inrichtingsarts geen standpunt ingenomen, omdat klaagster toen reeds was overgeplaatst.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende. Niet blijkt dat de arts onredelijk heeft gehandeld door klaagster geen Tramadol voor te schrijven. Het niet verstrekt krijgen van een ander matras is geen
beslissing van de inrichtingsarts en blijft hier derhalve buiten beschouwing.
Ten aanzien van klaagsters stelling dat zij de laatste dagen aan haar lot zou zijn overgelaten wordt opgemerkt dat hiervan als zodanig niet is gebleken. In het medisch dossier is opgenomen dat zij op 15 september 2011 is gezien door de medische dienst.
Van de dagen erna blijkt niet of klaagster zich met klachten tot de medische dienst heeft gewend. Dat ze op 15 september 2011 huilend op haar bed heeft gelegen duidt nog niet op een situatie waarin op de arts de plicht zou hebben gerust haar de dagen
erna, zonder daartoe verzocht te zijn, te bezoeken.
Dat klaagster meent dat zij door de fysiotherapeut verkeerd is behandeld omdat hij in tegenstelling tot datgene wat zij gelezen heeft over een bepaalde wijze van behandeling haar niet op die wijze heeft behandeld houdt niet in dat de aanpak van de
fysiotherapeut onjuist was en verwijtbaar. Dat deze behandeling de klachten van klaagster niet heeft verminderd en zelfs in haar ervaring heeft verergerd houdt niet in dat de behandeling op zich niet hoort onder wat onder beroepsgenoten gebruikelijk
is.
Het gegeven dat klaagster nadien in een rolstoel terecht kwam kan ook niet direct in verband worden gebracht met de toegepaste behandeling.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts weliswaar niet de schoonheidsprijs verdient, maar niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm
neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, J.G.J. de Boer en J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 3 mei 2012

secretaris voorzitter

Naar boven