Nummer: 12/123/SGA
Betreft: [klager] datum: 17 januari 2012
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere.
Verzoeker vraagt - zo verstaat de voorzitter - om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van genoemde p.i. d.d. 13 januari 2012, inhoudende de oplegging van een
disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van vijf dagen, ingaande op 13 januari 2012 om 10.00 uur en eindigende op 18 januari 2012 om 10.00 uur, wegens het tijdens een celcontrole aantreffen van een glazen potje met urine. De
directeur heeft aangegeven dat een pot urine niet valt onder de op cel toegestane voorwerpen volgens de huisregels van de p.i. Almere en dat het op cel hebben van een pot urine wordt gezien als fraude voor een af te nemen urinecontrole.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 16 januari 2012. De secretaris van de beklagcommissie bij voormelde p.i. heeft nog niet gereageerd op het verzoek om inlichtingen.
1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Verzoeker heeft zijn schorsingsverzoek schriftelijk toegelicht.
De directeur heeft zijn standpunt omtrent dit schorsingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt.
2. De beoordeling
De secretaris van de beklagcommissie bij de p.i. Almere heeft nog niet gereageerd op het verzoek om inlichtingen. Nu verzoeker in zijn schorsingsverzoek heeft aangegeven dat hij op 13 januari 2012 een – zo verstaat de voorzitter - klaagschrift heeft
ingediend bij de beklagcommissie acht de voorzitter vooralsnog voldoende aannemelijk dat verzoeker een klaagschrift heeft ingediend en kan hij in zijn verzoek worden ontvangen.
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar
het
oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Uit het ter zake opgemaakte verslag blijkt dat er bij een celinspectie op verzoekers cel, welke inspectie werd uitgevoerd omdat er in de inrichting een rapport was verschenen waarin was opgenomen dat er door bepaalde gedetineerden, waaronder kennelijk
ook verzoeker, vermoedelijk gefraudeerd werd met de urinecontrole, een glazen knakworstpotje met daarin een sterk ruikende vloeistof, waarschijnlijk urine, is aangetroffen. Verzoeker heeft verklaard dat het inderdaad urine was en dat hij deze gebruikte
voor eigen consumptie.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan dit de oplegging van genoemde disciplinaire straf rechtvaardigen. Het verzoek moet derhalve worden afgewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 17 januari 2012.
secretaris voorzitter