Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/1157/SGA, 10 april 2012, schorsing
Uitspraakdatum:10-04-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 12/1157/SGA

Betreft: [klager] datum: 10 april 2012

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Westlinge te Heerhugowaard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van genoemde locatie d.d. 3 april 2012, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van
opsluiting in een strafcel voor de duur van zeven dagen, ingaande op 3 april 2012 om 16.15 uur en eindigende op 10 april 2012 om 16.15 uur.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift d.d. 4 april 2012 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 10 april 2012.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar
het
oordeel van de voorzitter is dat het geval. Uit de verslagen is gebleken dat verzoeker tijdens een ruzie met een medegedetineerde een t.v. heeft vernield en dat verzoeker bij gelegenheid van de afhandeling van de schade heeft aangegeven dat hij “het
op
zijn eigen manier zou gaan oplossen”. Wat verzoeker hiermee bedoelde wilde verzoeker niet zeggen. Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat verzoeker de bestreden disciplinaire straf heeft opgelegd gekregen om te voorkomen dat verzoeker een en
ander op zijn eigen manier zou gaan oplossen en ook omdat er volgens de directeur contrabande in verzoekers kamer zou zijn aangetroffen en verzoeker bovendien zou hebben aangegeven dat “er van alles speelt”. Waar het de gestelde contrabande betreft, is
uit de onderliggende stukken geen enkel verband te leggen tussen de “drankdropping” en de door een medegedetineerde geuite opmerking dat bij verzoeker veel “spullen” zouden liggen. Waar het de vage opmerking van verzoeker betreft dat hij de zaak zelf
zou oplossen, had oplegging van een ordemaatregel meer in de rede gelegen dan een disciplinaire straf. Nu de hoogte van de straf mede bepaald is op grond van deze twee, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, onjuiste elementen is een
disciplinaire straf van 7 dagen voor de vernieling van de TV te hoog. Het verzoek zal daarom worden toegewezen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur zal met onmiddellijke ingang worden geschorst.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de aan verzoeker opgelegde disciplinaire straf met onmiddellijke ingang tot op het moment dat de beklagcommissie op onderhavig beklag zal hebben beslist.

Aldus gegeven door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 10 april 2012.

secretaris voorzitter

Naar boven