Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 01/1956/GA, 29 januari 2002, beroep
Uitspraakdatum:29-01-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Telefoon  v

Uitspraak

nummer: 01/1956/GA

betreft: [klager] datum: 29 januari 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 24 oktober 2001 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 22 oktober 2001 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 januari 2002, gehouden in de p.i. Vught te Vught, zijn gehoord klager en de heer [...], plaatsvervangend unit-directeur bij voormelde p.i..

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een beslissing van de directeur d.d. 7 september 2001 tot het niet versturen van brieven aan klagers ex-vrouw en een algeheel telefoneerverbod voor klager voor de duur van veertien dagen en
b. een beslissing van de directeur d.d. 25 september 2001 tot het niet versturen van brieven aan klagers ex-vrouw en een algeheel telefoneerverbod voor klager voor de duur van veertien dagen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het telefoneerverbod en het niet verzenden van mijn brieven is iedere keer met veertien dagen verlengd. Viermaal heb ik de directeur geschreven met de vraag wat de reden was van de verlengingen van het belverbod, maar ik kreeg hiergeen antwoord op. Hierdoor ben ik erg opstandig geworden en heb daardoor zelfs in de strafcel gezeten.
Zowel van mijn kant als van de kant van mijn ex-vrouw zijn er bedreigingen geuit tijdens telefoongesprekken en ik heb hiervoor ook mijn excuses aangeboden. Eigenlijk vind ik dat de directeur er niks mee te maken heeft.
Mijn zoontje heb ik nooit bedreigd. Tijdens de zitting van de beklagcommissie werd er gezegd dat ik mijn ex-vrouw èn mijn zoontje bedreigd zou hebben, maar de directeur heeft later toegegeven dat hij dat verkeerd begrepen had. Detelefoongesprekken die onder toezicht van een maatschappelijk werkster plaatsvonden zijn, in tegenstelling tot wat de directeur hierover zegt, wel goed verlopen.
De eerste keer dat er een belverbod werd opgelegd, heb ik dat geaccepteerd, maar de verlenging accepteer ik niet. Na veertien dagen had de straf afgelopen moeten zijn, maar toch wordt het telkens verlengd.
Tijdens het belverbod heb ik niet kunnen bellen of schrijven dus toen hebben er helemaal geen bedreigingen plaatsgevonden.
Ik vind het raar dat iedere keer als zijn ex-vrouw naar de inrichting belt met het verhaal dat ze bedreigd wordt, ik een belverbod krijg opgelegd.
Mijn ex-vrouw en ik hebben allebei een kort geding aangespannen. Ik eis een omgangsregeling met mijn zoontje en mijn vrouw heeft een belverbod voor mij geëist. De rechter heeft beslist dat alles nu eerst tot rust moet komen. Daaromheb ik een belverbod gekregen en moet ik iedere keer als ik toch bel f. 250,= betalen. Op 11 januari 2002 komt de zaak weer voor.
Het schrijfverbod is opnieuw ingesteld nadat de directeur telefoongesprekken afgeluisterd heeft.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Er is geprobeerd om klager onder toezicht van een maatschappelijk werkster te laten telefoneren met zijn ex-vrouw, maar toen ging hij weer in de fout door toch weer bedreigingen tegen haar te uiten.
Als het bellen niet onder toezicht van een maatschappelijk werkster plaatsvindt, is het niet te controleren naar wie iemand belt. De gedetineerden kunnen namelijk tijdens de recreatie bellen in een telefooncel en vanuit dietelefooncel kan overal naartoe gebeld worden. Het is wel mogelijk om onder toezicht te bellen met een diensttelefoon. Dit is ook gedaan toen klager onder toezicht van een maatschappelijk werkster belde. Klager wilde met zijn zoonbellen, de inrichting belde dan naar klagers ex-vrouw met de vraag of zij hieraan mee wilde werken en op die manier kwam het telefooncontact tot stand. Op een gegeven moment heeft zij gezegd dat ze er niet meer aan mee wilde werken,omdat klager toch bedreigingen naar haar uitte.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de hiervoor vermelde beslissing van 25 september 2001 moet klager niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn beklag, omdat hij terzake niet tijdig een klaagschrift heeft ingediend.

Met betrekking tot het deel van de beslissing van de directeur van 7 september 2001 tot het niet versturen van brieven aan klagers ex-vrouw overweegt de beroepscommissie het volgende.
In artikel 36, vierde lid, PBW is bepaald dat de directeur de verzending van bepaalde brieven kan weigeren indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, de voorkoming ofopsporing van strafbare feiten of de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven. Het gebruik van het woord "bepaalde" voor brieven in de wettekst verdraagt zich al niet met het onderhavige algeheleverbod, maar ook volgens onderdeel 15 onder a van de Memorie van Toelichting bij de PBW kan een weigering alleen plaatsvinden nadat van de inhoud van de brief is kennis genomen. Immers, pas dan kan worden beoordeeld of de weigeringnoodzakelijk is met het oog op één van de hiervoor genoemde belangen. De beslissing van de directeur tot het algeheel weigeren om brieven naar klagers ex-vrouw te versturen is dan ook in strijd met een wettelijk voorschrift.
De beroepscommissie overweegt met betrekking tot het deel van de beslissing van de directeur van 7 september 2001 tot het opleggen van een algeheel telefoneerverbod het volgende.
In artikel 39, eerste lid, PBW is vastgelegd dat een gedetineerde het recht heeft ten minste eenmaal per week gedurende tien minuten telefoongesprekken te voeren. Dit recht kan op grond van het tweede, derde en vierde lid vanartikel 39 PBW worden beperkt, maar ook in deze spreekt de wet van een bepaald telefoongesprek of bepaalde telefoongesprekken en dus niet van een algeheel verbod. Een algehele beperking van het recht om te mogen telefoneren isblijkens onderdeel 15 onder c van de Memorie van Toelichting bij de PBW slechts mogelijk indien een gedetineerde in een straf- of afzonderingscel verblijft. Nu dit in de onderhavige casus niet het geval was, is de beslissing van dedirecteur tot het opleggen van een algeheel telefoneerverbod in strijd met een wettelijk voorschrift.
Het beroep is mitsdien in zoverre gegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de beslissing van de beklagcommissie omtrent de beslissing van de directeur van 7 september 2001 gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre enverklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voorzover betreffende de beslissing van de directeur van 25 september 2001 en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. T.M. Halbertsma en mr. G. de Jonge, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 29 januari 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven