Nummer: 11/4575/GB
Betreft: [klager] datum: 23 maart 2012
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.F. Wassenaar, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 30 november 2011 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de gevangenis van de locatie Esserheem te Veenhuizen ongegrond verklaard.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 13 oktober 2010 gedetineerd. Hij verbleef laatstelijk in het huis van bewaring van de locatie De Schie te Rotterdam. Op 3 januari 2012 is hij geplaatst in de gevangenis van de locatie Esserheem te Veenhuizen, waar een regime
van
algehele gemeenschap geldt.
2.2. Bij uitspraak van 11 januari 2012, met nummer 11/4574/SGB, van de voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid van de Pbw, is een schorsingsverzoek van klager, gericht tegen voormelde beslissing van de
selectiefunctionaris, afgewezen.
3. De standpunten
3.1 Door en namens klager is het beroep – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Klager verwijst primair naar de gronden als verwoord in het bezwaarschrift. Klager stelt dat hij thans rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, eerste lid aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Hij beroept zich op de uitspraak
van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juli 2003 (JV 2003/431). Het verblijfsrecht van klager dat hem toekwam op grond van de richtlijn 2003/38/EG is weliswaar (voorlopig) geëindigd maar het verblijfsrecht van artikel 18 EG
Verdrag (thans hernummerd naar artikel 21 van het Verdrag betreffende werking van de Europese Unie) is blijven bestaan nu zijn verblijfstatus op grond van richtlijn 2004/38/EG wordt onderzocht. Van belang is voorts dat de strafrechter een voorwaarde
heeft opgelegd tot behandeling van klager. Hij dient zich twee jaar lang onder behandeling te stellen bij de forensische polikliniek Bouman GGZ of een daarmee vergelijkbare instelling. Bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen wordt een
dergelijk traject niet voorbereid of ten uitvoer gelegd, maar in Rotterdam bij de locatie De Schie wel. Nu de ongewenstverklaring nog onder de rechter is en de uitspraak van de rechter waarbij de voorwaarde is uitgesproken al wel in kracht van gewijsde
is gegaan, heeft klager er een spoedeisend belang bij dat de overplaatsing ongedaan wordt gemaakt.
3.2 De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris komt naar voren, zakelijk weergegeven, dat klager op 7 oktober 2011 door de locatie De Schie te Rotterdam ter selectie is aangeboden. Klager is door de rechtbank te Rotterdam veroordeeld en tot ongewenst
vreemdeling verklaard. Gelet op het feit dat de einddatum van detentie is gesteld op 5 april 2012 en ten tijde van de selectie het strafrestant meer dan vier maanden bedroeg is de keuze gemaakt voor de locatie Esserheem. Klager behoort niet tot de
categorie gedetineerden voor wie een contra-indicatie geldt om te worden geplaatst in een zogenaamde VRIS-inrichting. Uit inlichtingen bij de IND is gebleken dat klager op 21 juni 2011 tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Door deze beslissing heeft
klager geen verblijfsrecht meer in Nederland en is hij verwijderbaar. Op het verzoek tot voorlopige voorziening is nog niet beslist. Volgens het IND wil een toekenning van de voorlopige voorziening niet automatisch inhouden dat de verblijfstatus weer
wijzigt. De verblijfstatus verandert pas weer op het moment dat de ongewenstverklaring wordt ingetrokken. Op het moment dat de ongewenstverklaring wordt ingetrokken en klager weer rechtmatig in Nederland verblijft, zal hij weer geplaatst kunnen worden
in een andere inrichting dan een VRIS-inrichting. Ook kan dan weer gekeken worden naar eventuele detentiefasering met het oog op klagers terugkeer in de Nederlandse samenleving.
4. De beoordeling
4.1. De gevangenis en locatie Esserheem is een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsregime voor mannen. Daarnaast is de gevangenis van de locatie Esserheem tevens aangewezen als inrichting voor
strafrechtelijk
gedetineerde vreemdelingen als bedoeld in artikel 20b, tweede lid onder a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden.
4.2. Klager, die onherroepelijk is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.
4.3. Niet in geschil is dat klager een burger is van de Europese Unie, dat hij op 21 juni 2011 tot ongewenste vreemdeling is verklaard en dat zijn strafrestant ten tijde van de selectiebeslissing meer dan vier maanden bedroeg.
4.4. Toepasselijk zijn de volgende wettelijke voorschriften. Deze voorschriften zijn slechts weergegeven,voor zover voor de beoordeling van belang.
Artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing:
“1. In de inrichtingen of afdelingen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen worden vreemdelingen geplaatst die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders geen
rechtmatig verblijf hebben in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
2. De inrichtingen of afdelingen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen kunnen worden onderscheiden in:
a. inrichtingen of afdelingen voor gedetineerden als bedoeld in het eerste lid met een strafrestant van ten minste vier maanden;
b. inrichtingen of afdelingen voor gedetineerden als bedoeld in het eerste lid met een strafrestant van minder dan vier maanden.
(...)”
Artikel 8 van de Vreemdelingenwet:
“De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
(...)
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
(...)
i. gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan;”
Artikel 67 van de Vreemdelingenwet
(...)
“3. In afwijking van artikel 8 kan de ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf hebben.”
Artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (oud artikel 18 VEG)
“1. Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.”
4.5. Voor zover namens klager is gesteld dat klager gelet op de artikelen 8 van de Vreemdelingenwet en 21 van het VWEU rechtmatig verblijf in Nederland heeft, zolang er niet is beslist op het verzoek om bij wijze van voorlopige voorziening de
ongewenstverklaring ongedaan te maken, volgt de beroepscommissie deze stelling niet. De hierboven geciteerde wettelijke bepalingen bieden geen aanknopingspunt voor die stelling. Doorslaggevend hierbij is het derde lid van artikel 67 van de
Vreemdelingenwet. Dat klager mogelijk in afwachting van de uitkomst van de voorlopige voorziening niet uit Nederland wordt verwijderd, betekent niet dat daarmee zijn verblijf rechtmatig is. De verwijzing naar een beslissing van de Raad van State uit
2003 maakt dit niet anders. Immers in die zaak ging het niet om het gevolg van de ongewenstverklaring, maar om het gevolg van de toepassing van bewaring als bedoeld in artikel 59 van de Vreemdelingenwet.
4.6 Voor zover namens klager is gesteld dat de omstandigheid dat de strafrechter een deels voorwaardelijke straf heeft opgelegd met als bijzondere voorwaarde een behandeling in een forensische polikliniek tevens van belang is, geldt het volgende. De
enkele omstandigheid dat een strafrechter voorafgaande aan een ongewenstverklaring van een vreemdeling als bijzondere voorwaarde het ondergaan van behandeling in een forensische polikliniek heeft bepaald, brengt niet mee dat in verband daarmee een
ongewenstverklaring buiten werking moet blijven en/of dat klager alsnog geacht moet worden rechtmatig verblijf in Nederland te hebben.
4.7. Gelet op zijn strafrestant kwam klager nu hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 in aanmerking voor plaatsing in een inrichting als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder a van de
Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden. Als zodanig zijn aangewezen de gevangenis van de penitentiaire inrichting Ter Apel alsmede de locatie Esserheem. Klager heeft geen voorkeur kenbaar gemaakt voor plaatsing in één van beide
inrichtingen.
4.8. De slotsom is dat de beslissing van de selectiefunctionaris bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet in strijd is met de wettelijke regeling en evenmin onredelijk of onbillijk is.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. L.M. Moerings en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 maart 2012
secretaris voorzitter